Invasieve exoten
Invasiviteit en gevoeligheid van ecosystemen
Niet zomaar invasief
Voordat een soort uit een ver land zich heeft ontwikkeld tot een exotische invasie zijn verschillende fasen doorlopen (Figuur 1).
Fase 1. De soort komt met de hulp van mensen naar Nederland
Er zijn vele routes waarlangs dit plaats vindt. Een veel voorkomende is, dat soorten opzettelijk voor gebruik (voedsel, bont) en vermaak worden geïmporteerd. Soorten kunnen ook ongemerkt meeliften op de vele transportbewegingen die globaal plaatsvinden. Nieuwe routes openen de deur voor veel nieuwe soorten. En voorbeeld daarvan is de aanleg van het Main-Donau kanaal in 1992. Dit kanaal vormt de verbinding tussen de stroomgebieden van de Rijn en de Donau en is sinds de aanleg een bron van invasies van exotische kreeftachtigen en grondels.
Fase 2. De soort komt terecht in de Nederlandse natuur
Regelmatig gebeurt dit door bewust menselijk handelen, bijvoorbeeld ten behoeve van landbouw, jacht en visserij. Veel exoten zijn ooit, door onbewust menselijk handelen, ontsnapt uit gevangenschap. Daarnaast worden vanuit onwetendheid over de mogelijke gevolgen ook regelmatig uitheemse soorten losgelaten in de vrije natuur.
Fase 3. De nieuwe organismen overleven in de vrije natuur en weten zich bovendien voort te planten
Hiervoor is het zeer belangrijk dat de nieuwe leefomgeving voldoet aan de wensen van de nieuwkomer. Wanneer een soort afkomstig is uit een regio met hetzelfde klimaat, dan is de kans groot dat deze soort zich ook hier kan handhaven. Overigens hebben de exoten het voordeel dat zij met het transport naar een ander deel van wereld verlost zijn van natuurlijke vijanden en pathogenen uit hun natuurlijke verspreidingsgebied.
Fase 4. De gevestigde soort breidt zich sterk uit en ontwikkelt zich tot een plaag
Soorten met veel nakomelingen, of de mogelijkheid van vegetatieve vermeerdering, zijn hierbij sterk in het voordeel. Dat geldt zeker voor soorten met een korte generatieduur, waardoor de nakomelingen snel bijdragen aan de populatieopbouw.
Figuur 1. Schematische weergave van de verschillende fasen die een invasieve exoot moet doorlopen voordat een invasie geslaagd is.
Voor elk van de bovengenoemde fasen is de kans dat een soort erin slaagt ongeveer 10%. Daarmee is de kans dat een nieuwkomer zich ontwikkelt tot een invasieve exoot slechts 0,1 %. Er zijn uitzonderingen op deze vuistregel waardoor de ontwikkeling tot invasieve exoot waarschijnlijker is. Zo worden voor de verkoop vaak soorten geselecteerd die weinig kieskeurig zijn in hun habitateisen - dus in leven te houden zijn onder verschillende omstandigheden - en zich bovendien heel gemakkelijk vermeerderen – dus snel nieuw product opleveren. Deze soorten hebben een aanzienlijk hogere kans invasief te worden.
Roodwangschildpadden (Trachemys scripta elegans) zijn vaak losgelaten in de natuur en de dieren kunnen daar goed overleven. Het Nederlandse klimaat is echter te koud voor een succesvolle voortplanting waardoor de soort wel exotisch is maar voor Nederland niet invasief. Foto: Diego Delso
Invasibiliteit van ecosystemen
Interacties met de reeds aanwezige soorten bepalen of het ecosysteem waarin de exoot terecht komt gevoelig is voor een invasie. Dit noemen we invasibiliteit. Met andere woorden hoe meer predatie, concurrentie of parasitisme de exoot ervaart, des te lastiger het is om een snelle populatiegroei te realiseren. De mate van interacties tussen soorten is in de eerste plaats afhankelijk van het aantal soorten in het ecosysteem. Immers hoe meer soorten aanwezig zijn, hoe meer niches zij bezetten en minder niches vacant zijn. In de tweede plaats is de mate van interactie afhankelijk van de populatiegrootte van de aanwezige soorten. Wanneer deze de beschikbare bronnen optimaal benutten, dan is het voor een nieuwkomer lastiger om zich voort te planten, dan wanneer er nog bronnen vrij beschikbaar zijn voor de exoot (Figuur 2).
Figuur 2. Schematische weergave van soorten in een ecosysteem. Inheemse soorten (in grijs) die goed om kunnen gaan met de heersende milieuomstandigheden maken gebruik van alle bronnen van het ecosysteem. Als er organismen verdwijnen als gevolg van verstoring (spoor I) en/of aantasting (spoor II) is het voor invasieve exoten (in rood) mogelijk om de leeg gevallen of nieuwe ruimtes op te vullen.
Door verstoring van een ecosysteem verdwijnen soorten en gaan andere in aantal achteruit. Daarbij komen bronnen en niches vrij die in te nemen zijn door de soort die zich het eerste weet te vestigen. ‘Als eerste aanwezig zijn’ is precies waar invasieve exoten bijzonder goed in zijn. Het type verstoring kan uiteenlopend zijn. Voorbeelden van kortdurende natuurlijke verstoringen zijn natuurbrand, overstroming, zware storm. Of op geologische tijdschaal: een ijstijd. Menselijke verstoringen komen tegenwoordig steeds vaker voor. Zo komen bij het uitvoeren van veel natuurbeheermaatregelen, zoals graafwerkzaamheden, vaak niches vrij waar invasieve exoten hun voordeel mee doen.
Veranderingen in het landschap bieden ook kansen voor invasieve exoten, wanneer de inheemse soorten onvoldoende snel de nieuwe niches opvullen. Windmolenparken in de Noordzee en kribben in de grote rivieren zijn nieuwe harde substraten in ecosystemen die gekenmerkt worden door zandbodems. De harde ondergrond is ongeschikt leefgebied voor inheemse soorten maar talloze exoten hebben zich daar wel op kunnen vestigen.
Een ven met een uitbundige groei van Watercrassula. Woekering van deze invasieve exoot, en daarmee verdringing van andere soorten, treedt op wanneer er veel voedingsstoffen aanwezig zijn in bodem of water.
Ook toename in beschikbare bronnen, zoals voedselrijkdom, vergroot de invasibiliteit van ecosystemen. In duinen, stuifzanden en droge heide komt bijvoorbeeld de uitheemse mossoort Grijs kronkelsteeltje (Campylopus introflexus) voor. Groei van dit mos wordt gestimuleerd door atmosferische stikstofdepositie. De soort kan daardoor een hoge bedekking ontwikkelen en de inheemse vegetatieontwikkeling tegengaan. Vooral op zure bodems zijn deze veranderingen hardnekkig en treedt nauwelijks herstel op.