Hoogveen
Een belangrijk aandachtspunt bij het uitvoeren van maatregelen is dat we de nu nog voorkomende populaties van kenmerkende hoogveensoorten in het gebied niet in gevaar brengen. In het gunstigste geval hebben karakteristieke soorten van hoogvenen het proces van aftakeling van het hoogveen kunnen overleven, bijvoorbeeld in onvergraven veenresten, veenputten en andere 'secundaire habitats', zoals greppels die voor ontwatering van het veen zijn gegraven. Herstelmaatregelen mogen niet de oorzaak zijn dat deze relictpopulaties, vaak klein en verborgen, gedurende het herstelproces alsnog verloren gaan. Veranderingen in bijvoorbeeld het waterpeil zullen daarom geleidelijk en/of in verschillende fasen verdeeld over het gebied moeten optreden.
Herintroductie sleutelsoorten
Voor een goed functionerende levende veenlaag is de aanwezigheid van een aantal bultvormende veenmossoorten noodzakelijk. In de delen van aangetaste hoogvenen waar deze sleutelsoorten niet aanwezig zijn, is herintroductie een optie die de moeite waard is om te overwegen. Bij het introduceren van bultvormende veenmossen in veenmosvegetatie is het aan te raden grotere oppervlakten te transplanteren. Anders bestaat het risico dat een groot deel van de bultvormende mossen overgroeid raakt.
Sterk vergraste situaties en berken
Eenmalig maaien van de vegetatie, ondiep plaggen of het maken van ondiepe veenputjes zijn maatregelen die sterk vergraste situaties kunnen omvormen en tot een spectaculaire verbetering van de veenmosgroei kan leiden. Door de efficiƫnte opname van stikstof door veenmossen is de beschikbaarheid van stikstof voor vaatplanten lager en treedt vergrassing minder op.
Begrazing met schapen en soms koeien of geiten is effectief gebleken om vergrassing en opslag van berken tegen te gaan. Begrazing kan echter ook resulteren in moddervlakten en verlies aan biodiversiteit. Schapen- en geitenbegrazing is het meest effectief na het afzetten van berken. De dieren vreten de uitlopers van de berkenstobben, die dan na 2 of 3 jaar afsterven.
Verwijderen van berken is belangrijk omdat berken een negatief effect kunnen hebben op hoogveen(vegetatie) en het voor veenontwikkeling zo belangrijke veenmos. Berken vangen neerslag op, verdampen veel water, geven te veel schaduw aan de ondergroei en zorgen voor toevoer van extra voedingsstoffen via bladval. Daartegenover staat wel dat berken ook een positief effect kunnen hebben op hoogveenontwikkeling. Ze geven namelijk wel een stabieler en vochtiger microklimaat onder de bomen en remmen door beschaduwing de groei van grassen, wat gunstig uit kan pakken voor snel groeiende veenmossoorten, zoals fraai veenmos en kamveenmos. Maar het is helaas een klimaat dat niet gunstig is voor bultvormende veenmossen. Is de ontwikkeling van een berkenbos op veen ongewenst, dan is verwijderen van berken nodig. Het verwijderen van een dichte berkenopstand heeft een positieve uitwerking op de lokale hydrologie.
Het verwijderen van berken kan het beste gebeuren door het kappen van grote oppervlakten tegelijk, gecombineerd met het dempen van eventuele greppels en sloten. Hoge waterstanden remmen de groei en bij stabiele waterstanden op ongeveer 15 centimeter onder het veenmosniveau groeien berken nauwelijks. Het afzagen van berken lijkt de meest praktische methode, al is trekken van berk en beschadiging van wortels in het groeiseizoen efficiƫnter. Berken lopen na het kappen meestal opnieuw uit. Bij afzagen is het beter de stam op wat grotere hoogte door te zagen: afzagen ter hoogte van de stobbe lijkt de vorming van nieuwe spruiten te bevorderen. Verder kan het opnieuw uitlopen van gekapte berken worden beperkt of voorkomen door ze niet te dik te laten worden: maximaal tot een hoogte van 2 meter en en een diameter van maximaal 3 cm. Schapen- en geitenbegrazing blijkt effectief na het afzetten van berken. De dieren vreten de uitlopers van de berkenstobben, die dan na 2 of 3 jaar afsterven.