Begrazing
Begrazing is (uiteraard) geen ultieme oplossing voor alle natuurtypen. Daarom is het goed om kritisch te kijken of begrazing een oplossing kan zijn voor een probleem of dat begrazing past bij het na te streven doel. Hieronder een overzicht van natuurtypen waar begrazing regelmatig wordt ingezet, inclusief de doelen die de beheerders daarbij nastreven. In de speciale bijlage over dit onderwerp gaan we specifieker in op de bijzondere aspecten per natuurtype.
N05 Moerassen
Een deel van de Oostvaardersplassen, het grootste moeras van Nederland, wordt begraasd door edelhert, rund, paard en ganzen. Runderen en paarden hebben een voorkeur voor grazige vegetaties in droge graslanden in de randzone. Edelherten maken veel gebruik van droog grasland, vooral in de herfst en winter. De rest van het jaar houden ze zich bij voorkeur op in het meer gesloten landschapstype riet-ruigte-struweel. Vanwege de hoge graasdruk in het gebied zijn vlier en wilg massaal geschild en is het areaal met bomen en struweel zeer sterk geslonken. Met het verdwijnen van bomen en struweel komen ruigte en droog grasland daarvoor in de plaats. Het areaal riet-ruigte-struweel is afgenomen en door betreding wordt de structuur van dit vegetatietype steeds opener.
N06 Voedselarme venen en vochtige heiden
Traditioneel werden vochtige heiden met voedselarme venen extensief beweid met vee. De vegetatie bestaat grotendeels uit dopheibegroeiingen. Grazers grazen selectief grassen weg. Doordat gewone dophei (Erica tetralix) nauwelijks wordt gegeten, blijft er altijd een deel van een terrein onbegraasd. Tegelijkertijd voorkomt begrazing dat de vegetatie zich ontwikkelt in bosschages met zachte berk (Betula pubescens), vuilboom (Rhamnus frangula) en zomereik (Quercus robur).
N07 Droge heiden
In het heidelandschap is begrazing een voortzetting van het traditionele landgebruik dat – in combinatie met andere maatregelen als plaggen, maaien, branden en kappen – tot de ontwikkeling van specifieke levensgemeenschappen heeft geleid. Belangrijkste doel van het begrazen van heideterreinen is het in stand houden of herstellen van de karakteristieke struikheivegetatie, het terugdringen van vergrassing, en het tegengaan van struik- en boomopslag.
N08 Open duinen
De open kustduinen zijn een van de meeste soortenrijke ecosystemen van ons land. Het zijn vooral de goed ontwikkelde duingraslanden inclusief de bijbehorende pioniervegetaties en struwelen die de meeste en de meest kenmerkende soorten herbergen. Veel van deze soorten zijn bedreigd of al verdwenen, vooral tijdens de myxomatose-epidemie van de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw. Kenmerkend voor deze soorten is dat het minnaars van droogte en warmte zijn (vlinders, bijen, wespen, mieren, sprinkhanen, spinnen). En juist voor deze warmteminnende fauna is begrazing door konijnen of vee noodzakelijk om de voortschrijdende successie te beteugelen.
N09 Schorren of kwelders
Gescheperde beweiding met schapen was vroeger een algemeen gebruik op schorren en kwelders maar is begin van de vorige eeuw op de meeste plaatsen gestaakt, waarna strooiselaccumulatie, verruiging en daarmee een verlies van soorten optrad. Er ontstond op veel plaatsen een soortenarme vegetatie gedomineerd door zeekweek (Elytrigia atherica).
In begin van de jaren zeventig werd op tal van kwelders opnieuw een begrazingsbeheer ingesteld en inmiddels wordt ongeveer 60 procent van het totale kwelderoppervlak in de Waddenzee beweid met runderen of schapen. Paarden vertrappen de vegetatie. Gewoon kweldergras (Puccinellia maritima) is een favoriete voedselplant bij het vee, vanwege een hoog eiwitgehalte.
N10 Vochtige schraalgraslanden
Vochtige schraallanden bestaan onder meer in de vorm van blauwgraslanden, dotterbloemhooilanden, kleine zeggenmoerassen en vochtige heischrale graslanden. In de meeste situaties is begrazing niet gewenst.
N11 Droge schraalgraslanden
Droge schraalgraslanden omvatten heischraal grasland, kalkgrasland, stroomdalgrasland en zinkweiden. Beweiding is een onderdeel van het reguliere beheer, al dan niet in combinatie met maaien. Het beheer dient zich te richten op het tegengaan van het dichtgroeien met dwergstruiken en van vervilting door onverteerd strooisel. Voor het in stand houden van het begroeiingstype is actief beheer nodig in de vorm van maaien en afvoeren, periodiek plaggen of branden, dan wel beweiden. Ook door konijnenbegrazing kunnen de begroeiingen jaren in stand blijven. In veel gevallen is extensieve beweiding een passende beheermaatregel, omdat dit zowel tot een open structuur als tot een lichte verstoring in de vorm van betreding en plaatselijk verrijking kan leiden.
N12 Rijke graslanden en akkers
Rijke graslanden en akkers komen voor op voedselrijke bodems en omvatten soortenrijke lage begroeiingen. Een extensief beheer in sommige gevallen is beweiding een optie, bevordert de soortenrijkdom. Zonder beheer ontwikkelen ze naar struweel en bos. Bloemdijken zijn een voorbeeld van dit natuurtype.
N15 Droge bossen
Droge bossen komen voor in het kustgebied, op de hogere zandgronden en in het heuvelland. In de meeste duingebieden wordt integrale begrazing toegepast met runderen en/of paarden en soms schapen, waardoor aanwezig duinbos wordt meebegraasd door de grazers. Dit leidt tot grazige plekken in de ondergroei. Wilde hoefdiersoorten als ree, edelhert, damhert en wild zwijn maken veelvuldig gebruik van dennen-, eiken- en beukenbos. Ze eten blauwe bosbes, bochtige smele, wilde lijsterbes en vuilboom. Een ondergroei van bochtige smele is ook aantrekkelijk voor runderen.
Meer informatie
- Knelpunten voor terugkeer van bedreigde insecten in het natte zandlandschap: zijn de grote gebieden hersteld?
- Langetermijneffecten van extensieve duinbegrazing in kalkarme kustduinen
- Optimalisatie van begrazing voor de heidefauna: resultaten Fase 1
- Variatie op de kwelder door beweiding - een handreiking aan natuurbeheerders
- Beheeroptimalisatie Zuid-Limburgse hellingschraallanden
- Grote grazers voor veiligheid en natuur in rivieruiterwaarden
- Begrazingsbeheer in relatie tot herstel van faunagemeenschappen in droge duingraslanden