Close Menu

N14.03 Haagbeuken- en essenbos

Herstel duurzaam middenbosbeheer
Hervatting van het oude hakhoutbeheer brengt opnieuw licht in het bos, zorgt voor meer dynamiek op en in de bosbodem, en kan voorkomen dat oude hakhoutstoven door het gewicht van de stammen scheuren en afsterven. Middenbosbeheer heeft echter alleen zin als het duurzaam wordt uitgevoerd. Wordt dit beheer slechts incidenteel toegepast, dan kunnen soorten zelfs versneld uit het systeem verdwijnen. Experimenten met middenbosbeheer in het Heuvelland waren aanvankelijk niet erg positief en leidden tot woekering van bosrank. Na een tweede ronde hakhoutbeheer keerden soorten als purperorchis en mannetjesorchis zijn in grote aantallen terug. Middenbosbeheer zal echter altijd zeer arbeidsintensief en duur blijven. Vlaamse toepassingen laten wel zien dat de kosten flink kunnen worden gereduceerd wanneer het hout slim wordt verwerkt, door het bijvoorbeeld het hout te verhakselen en af te voeren, of in aangrenzend bos op te stapelen. 

In botanisch opzicht is de grootste winst te verwachten op de meest ondiepe kalkbodems (kalkhellingbos), maar het is toch aan te bevelen het hakhoutbeheer te spreiden over de verschillende groeiplaatstypen en dus verschillende hellingzones.

Op zoek naar alternatieven
Met alternatieven voor middenbosbeheer is in Nederland weinig ervaring opgedaan. Men kan bijvoorbeeld denken aan uitkapbeheer of groepenkap, maar ook aan het nabootsen of bevorderen van windworp. Recent is in twee hellingbossen een experiment met het Franse systeem van ongelijkvormig hooghout gestart. Bosbegrazing binnen permanente rasters is waarschijnlijk niet gunstig, gezien het geringe voedselaanbod voor het vee en de negatieve effecten op de bosflora en -fauna. Incidentele begrazing met schaapskudde en herder gedurende het winterhalfjaar is wel geopperd, maar nog niet goed onderzocht.

Duidelijk is dat de specifieke flora (en bijbehorende entomofauna) gebaat is bij periodieke lichtstelling en plaatselijke bodemroering. De toenemende invloed van wilde zwijnen kan daarbij een positief effect hebben.

Zie ook het rapport Mogelijkheden voor herstelbeheer in hellingbossen en het artikel in De Levende Natuur 'Effecten van omvorming van hellingbossen naar ongelijkvormig hooghout op de vlinderfauna'.

Randenbeheer is efficiënt
Wanneer hakhoutbeheer in het bos te kostbaar is, is randenbeheer een mogelijkheid om toch een deel van de soortendiversiteit van de bossen te behouden. De trefwoorden hierbij zijn variatie in structuur en variatie in lichtklimaat. Als vuistregel geldt dat op basenrijke bodem de potenties voor soortenrijke bosrandgemeenschappen groter zijn dan aan de arme, zure kant. Brede, rafelige randen zijn aan te bevelen – te bereiken door de bosrand zover terug te zetten dat er ruimte komt voor struweelontwikkeling en er aan de buitenrand ruimte is voor zoomgemeenschappen (periodiek maaien). Door hier en daar inspringend een boom te verwijderen zal bovendien in het aangrenzend deel van het bos variatie in lichtklimaat ontstaan. Hierbij kan overigens – anders dan in de bossen zelf – ook begrazing een positief effect hebben, al is hier nog weinig ervaring in opgedaan.

Licht creëren voor plant- en insectensoorten
Ook door de bermen van bospaden te verbreden kunnen mogelijkheden ontstaan voor bosbewoners die aan licht en halfschaduw gebonden zijn: planten- maar zeker ook veel insectensoorten. Daarbij bieden kruisingen van paden de beste kansen om zonnewarmte op te vangen. Daarnaast is het gefaseerd creëren van (tijdelijke) open plekken een optie. Dit kan gecombineerd worden met groepenkap.

Een probleem hierbij is soms het woekeren van braam en bosrank. Dit is echter een tijdelijk fenomeen, dat minder wordt wanneer het rotatiebeheer wordt voortgezet.

Strooisel harken
Waar sprake is van (ongewenste) strooiselophoping, kan plaatselijke verwijdering nuttig zijn. De verwachting is dat – op leemgronden – de bodemfauna het strooisel zal kunnen verwerken bij verhoging van het lichtaanbod in combinatie met een verandering van de boomsoortsamenstelling ten gunste van soorten met beter afbreekbaar bladstrooisel. In de Voerense hellingbossen zijn daar gunstige ervaringen mee opgedaan, al blijkt het wel zeer arbeidsintensief.

Op de meest zure en voedselarme leemgronden zou men kunnen experimenteren met kleinschalige ‘strooiselroof’ om zo stepping stones te creëren voor de terugkerende bosplanten.

Aanpassing van de boomsoortsamenstelling
Binnen alle zones geldt dat de boomsoorten via lichtklimaat en vooral strooiselkwaliteit bepalend zijn voor de soortensamenstelling van de ondergroei. Dit geldt nog het meest in de bossen op de armere en zure leemgronden. Door te kiezen voor boomsoorten met goed afbreekbaar ‘rijk’ strooisel (linde, es, esdoorn) ontstaan meer kansen voor een soortenrijke ondergroei met veel specifieke bosplanten.

Vooral aanplant van beuk is geen goed idee, zowel in het bos zelf (waar hij op de armste leemgronden kan gaan domineren) als in de bufferzones (waar hij de ondergroei zo zal onderdrukken dat de efficiëntie van de buffer wordt verkleind).

Hydrologisch herstel belangrijk
Bossen op keileemgronden en oude rivierleem worden doorgaans gevoed door lokale, in principe min of meer geïsoleerde hydrologische systemen. Herstel van het hydrologische systeem door respectievelijk het dichten van greppels en isolatie is hier erg belangrijk en veelal goed mogelijk. Het vereist maatregelen over de hele gradiënt, zoals vasthouden van regenwater, bevorderen van inzijging, tegengaan van afvoer van kwelwater en verondiepen van beken. Het dempen van de detailontwatering en de sloten op de flanken en de hogere delen is minstens zo belangrijk als dat van grotere doorgaande sloten in de lagere delen. Ook herstel van de hydrologie van de grote inzijggebieden die de bronzones van hellingbossen voeden is erg belangrijk. Zie ook de OBN-brochure Vochtige Bossen – Tussen verdrogen en nat gaan.

Bufferzones zijn gunstig
De bovenranden van de hellingbossen zijn bijzonder gevoelig voor het inwaaien en inspoelen van meststoffen vanuit de plateauranden. Aanleg van bufferzones op die plateauranden kan gunstig uitwerken. Dat kan op twee manieren. In de eerste plaats kan dat door op de plateaurand een open bosstrook aan te planten door zeer ruim te planten. De compacte ondergroei die dan ontstaat voorkomt erosie en inspoeling. Een tweede manier om efficiënt bufferzones te creëren is de aanleg op de plateaurand van hoogstamboomgaarden met een ondergroei van onbemest grasland. In beide gevallen bestaat wel het risico dat de natuurwaarden van bestaande bosranden worden aangetast. Omdat er nog geen goede voorbeelden zijn van succesvol aangelegde bufferzones, wordt hier in 2016/2017 OBN-onderzoek aan verricht.

Creëer lijnvormige elementen
Het optimaliseren of aanleggen van verbindende elementen helpt kleine en verspreid liggende reservaten te verbinden. Hiervoor is een natuurgerichter beheer nodig van bijvoorbeeld bermen en holle wegen. Kennis over het voorkomen van bijzondere soorten en het daarvoor benodigde beheer ontbreekt vaak bij instanties. De bereidheid om rekening te houden met natuurwaarden is echter groot, mits praktisch en financieel in te passen. Zie ook rapport Verkenning herstel kleinschalige lijnvormige infrastructuur Heuvelland.