Close Menu

N14.02 Hoog- en laagveenbos

Naardermeer (hoogveenbos)
Het Naardermeer kent een onnatuurlijk strak waterpeil met een bandbreedte van slechts 20 centimeter. Om het peil te handhaven moet in de zomer moet veel gebiedsvreemd water worden ingelaten. Dat is ongunstig voor de waterkwaliteit en voor de beschermde habitattypen kranswierwateren en meren met krabbenscheer en fonteinkruiden. Door de geringe peilfluctuatie zijn de waterrietvegetaties in het Naardermeer in oppervlakte en kwaliteit sterk achteruit gegaan. Waterriet is de belangrijkste biotoop voor broedvogels zoals purperreiger, grote karekiet en snor. Waterriet is ook van belang als habitat voor vissen en macrofauna en is een van de eerste verlandingsstadia in de richting van de beschermde habitattypen veenmosrietland en trilveen.

Om de waterkwaliteit en de omstandigheden voor verlanding, waterrietvegetaties en broedvogels te verbeteren is het wenselijk de peilfluctuatie in het Naardermeer te vergroten van 20 centimeter naar 50 centimeter of meer. In het Naardermeer komen echter ook flinke oppervlakten met (hoog)veen-bossen voor. Voor de instandhouding van hoogveenbossen is het van belang verdroging te vermijden, regenwater vast te houden, oppervlaktewaterinvloeden te beperken en eutrofiƫring te voorkomen. De vraag was of het zeldzame hoogveenbos als gevolg van een grotere peilfluctuatie niet zou verdrogen en/of vermesten. Een grootschalig praktijkexperiment in het hoogveenbos toont aan dat de grondwaterstand niet te ver daalt, de invloed van regenwater toeneemt, de bodem niet voedselrijker wordt en de zuurgraad zelfs verbetert. Dit zijn betere omstandigheden voor het ontstaan en de instandhouding van natuurlijk hoogveenbos.

In combinatie met andere beheersmaatregelen, gericht op het vasthouden van meer regenwater en het verminderen van de verdamping,  ontstaat zo een systeem dat grote overeenkomsten vertoont met de natuurlijke standplaats van een hoogveenbos: nat in de winter, iets uitzakkend grondwater in de zomer, licht zuur en voedselarm.