Close Menu

N14.02 Hoog- en laagveenbos

Verdroging in hoogveen en laagveen
Verdroging in een hoogveen is het gevolg van ontwatering.  Dat kan ontwatering van het gebied zelf zijn voor voormalige turfwinning. Ook kan het gaan om waterwinning in of ontwatering van naburige gronden. Vaak is er sprake van een combinatie van beide oorzaken. Problemen voor veenbos in hoogveengebieden treden op wanneer de waterstand in de zomerperiode meer dan 30 centimeter onder het maaiveld daalt.
In een laagveengebied is alleen sprake van sterke verdroging van veenbossen wanneer een kragge is vastgegroeid aan de ondergrond. De verdroging is dan het gevolg van fluctuaties van het (grond)waterpeil in de vastgegroeide kraggen. Dit leidt tot bosvorming, die nog extra bijdraagt aan de verdroging. Bos verdampt in deze situatie meer dan korte vegetatie. Ook het dichtgroeien van sloten (onder andere omdat er geen rietsnijders meer aan het werk zijn) kan verdroging in de hand werken.
Zowel in hoogveen- als in laagveenbos hangt veel af van de doorwortelbaarheid van de bodem. Kunnen bomen diep wortelen, dan zullen ze sneller een negatief effect op de omringende waterhuishouding hebben. Zie bijvoorbeeld de rapporten 'De rol van de berk bij beheer en herstel hoogveen’ en 'Onderzoek ten behoeve van herstel en beheer van Nederlandse hoogvenen’.
Door verdroging verandert de bodem sterk: het veen veraardt en in het veen komen voedingsstoffen vrij. Dit proces leidt tot verruiging van de vegetatie en vaak tot onomkeerbare veranderingen van de veenbosbodem.

Wegvallen kwel
In een aantal laagveengebieden heeft afname van kweldruk geleid tot achteruitgang van kenmerkende elzenbroekbossen en open moerasvegetaties. Veel veenbossen liggen op randen van hoogvenen, flanken van beekdalen en in depressies van dekzanden waar zijdelingse toestroming van grondwater optreedt. Dit geeft aanleiding voor een soortenrijkere ondergroei met onder meer gagel. Deze gagelbegroeiing heeft doorstroming van water in de wortelzone nodig. Het wegvallen daarvan kan tot aftakeling van gagel leiden, hoewel de soort wel lang kan standhouden. De afname van grondwaterinvloed versnelt het proces van hydrologische isolatie waarbij de regenwaterinvloed toeneemt en kwelinvloed verder afneemt. Dit proces gaat gepaard met verzuring en een ontwikkeling richting berkenbroekbos en levend hoogveen. Daar waar de kwel echt niet meer hersteld kan worden, kan ervoor gekozen worden het bos verder met rust te laten, zodat zich een hoogveenbos kan ontwikkelen.

Eutrofiëring veenbossen
Eutrofiëring of nutriëntenbelasting kan zowel het gevolg zijn van externe bronnen als interne bronnen. Zie voor meer informatie hierover het rapport ‘Het onderste boven’ van STOWA.

Een voorbeeld van externe eutrofiëring is bijvoorbeeld de aanvoer van voedingsstoffen uit de lucht. Bij laagvenen treedt externe eutrofiëring vooral op door vervuiling van oppervlaktewater. Interne eutrofiëring als gevolg van verdroging en veenafbraak (als gevolg van de aanvoer van sulfaatrijk water, zeker in laagvenen) is echter vaak belangrijker dan externe eutrofiëring. In het algemeen geldt dat een goede hydrologische isolatie ten opzichte van het oppervlaktewater het risico van eutrofiëring van laagveen-veenbossen sterk reduceert. Interne eutrofiëring door verdroging vormt een veel groter probleem.

Ook oppervlakkige oxidatie van het veen vormt mogelijk een probleem. Buiten het veenbos is dit proces niet onomkeerbaar, maar binnen het bos mogelijk wel.