N12.05 Kruiden- en faunarijke akker
Onkruidbestrijding
Mechanische en vooral chemische onkruidbestrijding zijn belangrijke oorzaken van het verarmen van de akkerkruidenflora. Ook zaaizaadzuivering, het grondige schonen van het zaad waardoor onkruiden die met het graan werden meegeoogst verdwenen, heeft geleid tot achteruitgang van akkerflora.. Een bijkomend effect is dat daarmee ook een belangrijke voedselbron verdwijnt voor opgroeiende jongen van akkervogels door afname van zaad, en indirect door afname van insectenpopulaties. Dit is bijvoorbeeld een belangrijke oorzaak van de achteruitgang van de patrijs in Europa. Ook de onkruiden die na de oogst als alternatieve voedselbron kunnen fungeren voor akkerfauna, zijn nagenoeg verdwenen.
Andere en zwaardere bemesting
Bemesting met vaste, ruige stalmest (al dan niet gemengd met gras- of heideplaggen), had vroeger een gunstig effect op de structuur en het vochtleverend vermogen van de bodem. Door het gebruik van kunstmest en drijfmest zijn die omstandigheden verslechterd, waardoor bepaalde onkruiden sterk achteruit gingen.
Door toename van bemesting zijn soorten van schralere omstandigheden verdwenen, ten koste van stikstofminnende akkerplanten. Ook ontstaat een zwaarder gewas dat minder ruimte laat voor onkruiden. Een dicht staand gewas is daarnaast minder toegankelijk voor fauna om in te nestelen of voedsel te zoeken. Zware bemesting leidt bovendien verhoudingsgewijs tot meer kleine insectensoorten in de vegetatie, terwijl grote insecten efficiënter zijn als voedselbron voor bijvoorbeeld jongen van patrijs en veldleeuwerik.
Veranderde gewaskeuze en teeltmethoden
Alle akkerplanten die gebonden zijn aan speciale teelten hebben sterk te lijden gehad van het wegvallen van specifieke gewassen. De begeleidende soorten van de vlas- en boekweitteelt zijn geheel uit de akkers in Nederland verdwenen. Ook de veranderde teeltmethoden hebben hun tol geëist onder de akkerplanten en -dieren.
- De vervanging van ‘eeuwige roggeteelt’ door zomer- en wintergranen en de invoering van een krappe vruchtwisseling, zijn funest geweest voor met name soorten die geen kiemrust kennen. De zaden van deze planten kiemen in het najaar en worden door grondbewerking ondergewerkt voor ze zaad kunnen zetten. Bolgeofyten die kenmerkend zijn voor de eeuwige roggeakkers, verdwenen snel als werd overgeschakeld op bijvoorbeeld aardappelen, doordat de bollen worden meegeoogst.
- Het overstappen van teelten waarin (zomer)granen de boventoon voeren, naar teelten waarbij hakvruchten (bieten en aardappelen) en maïs domineren, leidde tot een kwalitatieve achteruitgang van het akkerhabitat voor akkerfauna. Hakvruchten en maïs zijn voor veel akkersoorten minder interessant, wegens het gebrek aan voedsel of door de structuur van het gewas.
Naast afname van het areaal aan granen, heeft ook een grote verschuiving plaatsgevonden van zomer- naar wintergranen. Zomergranen als rogge en haver zijn vrijwel verdwenen en worden vrijwel alleen nog in reservaten geteeld. De verschuiving heeft tot gevolg dat de voor veel diersoorten (veldleeuwerik, patrijs, geelgors) belangrijke stoppelakkers als winterhabitat compleet zijn verdwenen. De stoppelakkers worden na de oogst weer bewerkt, bemest en ingezaaid met een groenbemester of een wintergraangewas. Een versnelde stoppelbewerking maakt het voor sommige plantensoorten onmogelijk om hun levenscyclus te voltooien.
Het omzetten van bouwland in grasland heeft eveneens bijgedragen aan een kwantitatieve achteruitgang van het areaal akkers in Nederland. De decimering van de graanteelt in grote delen van ons land bedreigt veel soorten van wintergraanakkers in hun voortbestaan, waaronder eertijds gewone verschijningen als de korenbloem.
Nieuwe gewassen geven overigens ook nieuwe akkerplanten een kans. Onder maïs hebben nieuwkomers als draadgierst, Zuid-Afrikaanse gierst en Chinese naaldaar een plek veroverd.
Uitputting van de zaadvoorraad
Intensieve onkruidbestrijding heeft er in grote delen van het akkerbouwareaal voor gezorgd dat er nauwelijks nog zaad in de bodem aanwezig is van waaruit herstel van de soortenrijke akkerflora mogelijk is, ondanks het feit dat veel soorten kiemrust kennen. Dit betekent voor het herstel van kruidenrijke akkers dat het vaak onzeker is in hoeverre de akkerplanten kunnen herstellen uit de zaadvoorraad in de bodem.
Beperkte zaadverspreiding
Wijzigingen in de uitvoering van het landbouwbedrijf, zoals het wegvallen van stoppelbegrazing of het slepen met ongezuiverd zaaigoed, hebben de verspreidingsmogelijkheden van veel plantensoorten drastisch beperkt. Gebleken is dat zelfs de verspreiding van soorten binnen één akker vaak tegenvalt. Dit is een serieus knelpunt bij het herstel van soortenrijke akkerbegroeiing.
Oogsttijdstip
Door het gebruik van gewassen die eerder afrijpen, is het broedseizoen is voor veel akkervogels sterk verkort. Wintergranen groeien bijvoorbeeld zo snel dat het gewas slechts enkele weken aantrekkelijk is voor de veldleeuwerik om in te broeden, waardoor maar één nestje geproduceerd kan worden. Voor het instandhouden van de populatie zijn minimaal twee tot drie legsels een vereiste.
Mechanisatie
Doordat de oogsttechnieken sterk verbeterd zijn, zijn er op de meeste akkers nauwelijks oogstresten te vinden, als voedsel voor soorten als hamster, patrijs en gorzen.
Verdwijnen landschapselementen
Het vergroten van percelen door ruilverkaveling heeft er aan bijgedragen dat landschapselementen als perceelscheidingen, graften, overhoekjes, sloten, wijken, onverharde wegen en kleine bosjes zijn verdwenen. Veel van deze landschapselementen dienen als nest-, vlucht- en schuilplaats voor akkerfauna (patrijs, fazant, hamster). Hierdoor is het voor veel soorten veel moeilijker of onmogelijk geworden om te overleven in het agrarisch landschap. Een keerzijde is dat de landschapselementen ook toevluchtsoord kunnen zijn van predatoren (vos, roofvogels, marters).
Akkers in heidegebieden
Recent is nieuwe aandacht gekomen voor de meerwaarde van kruiden- en faunarijke akkers in heidelandschappen. Vooral voor de fauna van heidelandschappen is de toegevoegde waarde groot, zoals voor loopkevers, sprinkhanen, veldleeuweriken, geelgorzen en kneuen. De akkers bieden extra foerageermogelijkheden en voortplantingshabitat.
Groeiende belangstelling voor cultuurhistorie
Recent is er een groeiende belangstelling voor cultuurhistorie. Traditionele (extensieve) landbouw, oude landbouwgewassen ('eeuwige roggeteelt', vlas, graanstoppel) en oude agrarische landschappen (kleinschalige essen- en kampenlandschappen op de zandgronden) passen in die trend en bieden mogelijkheden voor slimme combinaties met natuurbeheer. Zo kunnen nieuw te stichten akkerreservaten in oude cultuurlandschappen bijdragen aan de cultuurhistorische beleving.