Close Menu

N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland

Herstelbeheer in twee fasen
Herstelbeheer van kruiden- en faunarijk grasland begint tegenwoordig altijd bij voedselrijk en soortenarm agrarisch grasland of akker. Doel van het herstelbeheer is het verwijderen van nutriënten om de biomassaproductie te verlagen en zo een grotere biodiversiteit te verkrijgen. Het herstelbeheer is in twee fasen op te delen:

  1. Inrichtingsbeheer:
    1. Uitmijnen
    2. Ontgronden
  2. Het doorbreken van de dominantie van grassen:
    1. Hooilandbeheer: maaien en afvoeren
    2. Actief kale grond creëren
    3. Kruidenrijk maaisel aanbrengen

Inrichtingsbeheer
Het inrichtingsbeheer is erop gericht om het grasland zodanig te ontwikkelen dat het voedselarmer en soortenrijker wordt, maar ook dat er geen dominantie van ongewenste grassoorten als gestreepte witbol en pitrus optreedt. Dit beheer is vooral gericht op het verwijderen van nutriënten uit het grasland.

Ontgronden
Omdat het bij maai- en begrazingsbeheer heel lang duurt voordat de kenmerkende kruiden op de voormalige landbouwgronden naar voren gaan treden, wordt er in het natuurbeheer ook voor gekozen om de fosfaatverzadigde bovenste bodemlaag in zijn geheel af te voeren. Dit is wel een erg kostbare maatregel.

Doorbreken van dominantie door grassen
Graslanden waarin gestreepte witbol of andere zodevormende grassoorten overheersen, veranderen pas in bloemrijke graslanden als ze minder productief worden en er voldoende kale grond beschikbaar komt voor de vestiging en uitbreiding van kruiden. Hiervoor is het allereerst noodzakelijk dat de aanwezige zodevormende grassen in hun groei beperkt worden. Dat kan bijvoorbeeld als gevolg van een gebrek aan opneembaar fosfaat of stikstof of door uitdroging. Kale grond kan op allerlei manieren worden gecreëerd, bijvoorbeeld door tijdelijk akkerbeheer, plaggen, wiedeggen, of sterke overbetreding door vee. In aanvulling hierop kan het opbrengen van kruidenrijk maaisel van een goed ontwikkeld perceel de ontwikkeling naar kruidenrijk grasland verder versnellen, met name op plaatsen waar de kenmerkende graslandsoorten ontbreken in de zaadbank en bovengrond in de directe omgeving van het perceel.

Hooilandbeheer: maaien en afvoeren
Voor het doorbreken van de dominantie door grassen is een hooilandbeheer nodig om via maaien en afvoeren stikstof en fosfaat te verwijderen. Door al vroeg te beginnen met maaien (liefst al in mei), twee of zelfs drie keer per jaar te maaien en dit hooilandbeheer meerdere jaren achtereen vol te houden, neemt de beschikbaarheid van deze voedingselementen versneld af en als gevolg daarvan ook de biomassaproductie. De aanwezige zodevormende grassen worden dan minder dominant en open plekken in de vegetatie groeien minder snel weer dicht. De vegetatie krijgt een meer open karakter en kruiden krijgen meer ruimte om zich te vestigen en uit te breiden.

Actief kale grond creëren
Kale grond komt er geleidelijk aan meer naarmate de zodevormende grassen minder snel groeien onder invloed van een verschralend hooilandbeheer, maar kan ook actief worden gecreëerd door allerlei maatregelen waarmee de vegetatie wordt verstoord. Hierdoor kan de ontwikkeling naar kruidenrijk grasland worden versneld. Onder bepaalde omstandigheden blijkt het mogelijk om met tijdelijk akkerbeheer in de vorm van zwarte braak of een jaar roggeteelt zelfs op fosfaatrijke grond in korte tijd een kruidenrijk grasland te ontwikkelen. Voor deze rigoureuze maatregel moet het grasland dan echter wel worden gescheurd en dat is niet overal toegestaan en/of wenselijk. Voor het geheel of plaatselijk plaggen van een grasland geld hetzelfde. Alternatieven om kale grond te creëren zijn dan wellicht om de graszode te bewerken met bijvoorbeeld een wiedeg of een cirkelhark, of door tijdelijk een sterke overbetreding door vee toe te laten. Hierdoor ontstaan open plekken in de vegetatie die vestiging van kruiden mogelijk maken. Er ontstaat dan wel minder kale grond dan bij tijdelijk akkerbeheer.

Kruidenrijk maaisel opbrengen
In aanvulling op het scheppen van gunstige omstandigheden voor de vestiging van kruiden door een verschralend beheer en het actief creëren van kale grond, wordt de ontwikkeling naar kruidenrijk grasland verder versneld door het opbrengen van kruidenrijk maaisel op de aangebrachte kale grond. Dit maaisel moet dan afkomstig zijn van een grasland waarin de vegetatie al goed ontwikkeld is en dat wat betreft grondsoort en hydrologie voldoende overeenkomt met het te ontwikkelen perceel.