Close Menu

N11 Droge schraalgraslanden

Karakteristieken
Droge schraalgraslanden zijn gevarieerde, grazige begroeiingen op droge plekken in het landschap. Ze zijn soortenrijk dankzij het feit dat de grond tamelijk (maar niet extreem) voedselarm is, met een extensief gebruik of beheer door de mens. Dit laatste leidt ertoe dat vaak overgangen aanwezig zijn naar struweel, wat gunstig is voor de fauna. Andere bodemeigenschappen (zoals de zand- en leemfractie en het kalkgehalte) kunnen regionaal sterk variëren, waardoor de soortensamenstelling zeer wisselend is.

Ontstaan
Droge schraalgraslanden zijn lang geleden meestal ontstaan uit droge natuurbossen die werden gekapt, verbrand en beweid. Ze ontstonden in de hogere delen van het land op bodems die van nature tamelijk basenrijk zijn. Vermoedelijk is een deel van de droge schraalgraslanden er door uitputting van de bodem en door natuurlijke uitloging geleidelijk ‘doorveranderd' in droge heide. In bijvoorbeeld Zuid-Limburg hebben ze een lange geschiedenis van voornamelijk begrazing. In de lagere delen van het land (rivier- en beekdalen) wordt de vereiste basenrijkdom van de bodem op peil gehouden via periodieke overstroming.

Beheertypen
Het natuurtype omvat één beheertype:

De verschijningsvorm kan per regio behoorlijk verschillen.

Voorkomen en areaal
Gelet op de benodigde voedselrijkdom (of -armoede) van de bodem, liggen droge schraalgraslanden in ons land grofweg op twee plekken in het landschap. In de hogere delen van Nederland (stuwwallen, dekzandgebieden, lössgebieden) gaat het om de plekken die van nature het voedselrijkst zijn. In de lagere delen van het land echter (rivier- en beekdalen) gaat het juist om plekken die het meest voedselarm zijn.

Het natuurtype is tegenwoordig schaars en de locaties zijn versnipperd. Het type kwam vroeger op veel grotere schaal voor, maar de meeste plaatsen zijn ontgonnen voor landbouwgrond of beplant met bos.