N10.02 Vochtig hooiland
Verdwenen door landbouwkundige ontwikkeling
Voor 1900 waren overal in Nederland graslanden op vochtige en natte bodems in gebruik als boerengrasland, om te voorzien in hooi als wintervoer voor het vee. Vochtige hooilanden waren een essentieel onderdeel van een groter landbouwkundig systeem van gemengde bedrijven. Door de lage ligging werden vochtige hooilanden regelmatig overstroomd door water van beken, rivieren of boezems. Hiermee werden voedingsstoffen en bufferstoffen aangevoerd, die de vegetatie en productie in stand hielden. Vanaf 1850 is door kunstmest, ontwatering en landbouwmechanisatie veel vochtig hooiland omgevormd tot hoog productief grasland.
Versnippering, verdroging, eutrofiëring
Veel vochtige hooilanden liggen nu geïsoleerd in landbouwgebieden. Door deze versnippering hebben veel vochtige hooilanden last van verdroging, verzuring, eutrofiëring en verruiging. Vochtige hooilanden lijden onder verdroging als gevolg van de ontwatering in omringende landbouwgebieden, en in beekdalen ook onder kunstmatig hoge zomerpeilen in veelal gekanaliseerde beken.
Verzuring is een natuurlijk proces, maar vond vroeger in de meeste bodems van natte voedselarme graslanden nauwelijks of heel langzaam plaats. Het proces werd tegengehouden door een toevoer van neutraliserende en bufferende stoffen door grond- of oppervlaktewater. Verzuring kan optreden bij de combinatie van verdroging en verruiging, en leidt tot overheersing van pitrus. Voor verzuring, eutrofiëring en verruiging is ook de kwaliteit van het oppervlaktewater van belang, omdat hierin vaak de nodige bufferstoffen ontbreken en er vaak nutriënten mee worden aangevoerd.
Afname waterkwaliteit in beekdalen
Vochtige hooilanden in beekdalen – maar ook in kwelderlandschappen en het rivierengebied – zijn afhankelijk van kwelwater en van overstromend water uit beken en rivieren. Dit water kan meststoffen aanvoeren en daarmee eutrofiëring veroorzaken. Verzuring kan optreden als dit water te weinig bufferende stoffen bevat. Dit leidt tot dilemma's bij beheerders als verdroging optreedt terwijl het beschikbare water voedselrijk is.
Vochtige hooilanden die gevoed worden met kwel van diep grondwater hebben hier het minste last van. In de middenloopsystemen van beekdalen zijn veelal nog vochtige graslanden van een goede kwaliteit aan te treffen, zoals in het stroomdal van de Drentsche Aa en het Merkske. De hoge kwelintensiteit zorgt voor een grondwaterstand die verdroging opvangt. Tegelijkertijd zorgt de kwel voor ijzerrijke condities die gunstig zijn voor de handhaving van een hooguit matig voedselrijk en soortenrijk vochtig hooiland.
Het oppervlaktewater dat de vochtige hooilanden periodiek overstroomt, kan ongewenste meststoffen aanvoeren. Dit leidt tot floristische verarming en verruiging. Dankzij de eutrofiëring in de beekdalen van het oosten en zuidoosten van ons land kon bijvoorbeeld liesgras zich in de vorige eeuw uitbreiden, terwijl deze soort daar vroeger nauwelijks voorkwam.
Lage waterpeilen in veengebieden
Vochtige hooilanden in de veengebieden hebben te lijden onder de kunstmatig lage waterpeilen in de omringende landbouwgebieden. Hierdoor stroomt het schone oppervlaktewater uit de vochtige hooilanden met hoge waterpeilen naar de omringende landbouwgebieden, waardoor er een constante aanvoer van water nodig is. Dat is problematisch, omdat de kwaliteit van dat water niet altijd gegarandeerd kan worden. Dit kan zorgen voor eutrofiëring en verzuring.
Op de langere termijn levert deze geïsoleerde ligging van vochtige hooilanden in veenweidegebieden tot nog meer problemen. Het waterpeil in het omringende landbouwgebied is kunstmatig laag en veelal omgekeerd aan het natuurlijke waterpeil, met hoog zomerpeil en laag winterpeil. Dat zorgt dat de veenbodem daar oxideert, krimpt en inklinkt. Hierdoor daalt de veenbodem in landbouwgebieden, zodat de veenbodem in de vochtige hooilanden dankzij het hoge waterpeil hoger komen te liggen. Het zal in de toekomst daarom nog moeilijker worden om de vochtige hooilanden in veengebieden van voldoende water van goede kwaliteit te voorzien.
Verruiging
Verdroging en eutrofiëring leiden tot het verdwijnen van de typerende bloeiende grassen in vochtige hooilanden, en zorgen voor verruiging. Wat overblijft na een sterke verdroging en/of eutrofiëring in een vochtig hooiland zijn graslanden die overheerst worden door enkele soorten die typerend zijn voor verruiging, zoals rietgras. In vochtige hooilanden die sterk worden ontwaterd, kan verzuring optreden als de aanvoer van bufferend grond- of oppervlaktewater wegvalt.
Verruiging treedt ook op bij de omvorming van voormalige agrarische graslanden naar vochtig hooiland. Bij de verschraling van de bemeste graslanden met hoge waterpeilen treedt er vaak een dominantie op van één ongewenste soort, zoals pitrus of riet. In deze verschralingsgraslanden is er nog veel fosfaat beschikbaar, terwijl er dankzij verdroging en eutrofiëring ook een snelle verzuring in de wortelzone ontstaat.
Kans: Kaderrichtlijn Water
De doelen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) kunnen volgens het OBN Deskundigenteam Beekdallandschap goed samengaan met herstel en ontwikkeling van vochtige hooilanden in beekdalen. De nadruk moet hierbij liggen op het herstel van morfologie en biologie op landschapsschaal. Alleen door te werken aan systeemherstel zullen afzonderlijke maatregelen effectief en duurzaam zijn. Bij de herinrichting van de Hagmolenbeek op Landgoed Twickel bij Delden zijn positieve ecologische resultaten gehaald, met in de flanken van de beek herstel van kwelzones met bosbies en waterviolier en een toenamen van vogel- en libellensoorten. Zie hiervoor beheertype N03.01 Beek en bron.
Kans: Weidevogelbeheer
Weidevogelbeheer is in de praktijk goed met het hooibeheer van vochtig hooiland te combineren. Het gaat hierbij om steltlopers als grutto en kievit en de in moeras en op open water voorkomende soorten als watersnip en slobeend.
Weidevogels hebben in als ze foerageren in maart en broeden in april een voorkeur voor vochtige tot natte graslanden. Uit recent onderzoek blijkt dat een hoger waterpeilen (tot circa 40 centimeter onder maaiveld) in combinatie met goed beheer zorgt voor meer weidevogels, met name grutto's. Een aantal soorten (kemphaan, watersnip, slobeend, zomertaling) hebben bij vestiging op grasland een sterke voorkeur voor water in het maaiveld.
De grondwaterstand heeft voornamelijk een indirect effect op de weidevogels. Hogere waterpeilen gaan meestal gepaard met een minder intensief gebruik, en zorgen ook dat regenwormen naar de oppervlakte komen en bruikbaar zijn als voedsel voor de grutto's en kieviten. Kuikens van weidevogels stellen weer andere eisen, omdat de insecten en spinnen die zij eten het meest voorkomen bij een waterpeil tussen 25 en 45 centimeter onder maaiveld.
Problemen met weidevogelbeheer in vochtig hooiland zijn vooral verdroging door omgekeerd peilbeheer, versnippering van broedgebieden en de steeds vroegere maaitijdstippen. Door deze combinatie van problemen worden de weidevogels ook steeds meer bedreigd door predatie. Een ander probleem is de openheid van vochtige hooilanden. Grutto's en kieviten verlangen minimaal 35% openheid in een grasland om predatoren aan te zien komen, terwijl bij dotterbloemhooilanden een zeer gevarieerde openheid hoort.