N08.02 Open duin
Suppletie en verstuiving
In witte duinen komt herstelbeheer vooral neer op het weer in gang zetten van de verstuiving en het toelaten van meer dynamiek. Waar dit uit het oogpunt van de kustverdediging mogelijk is, kunnen op kleinere schaal maatregelen worden genomen. Uitgangspunt is altijd om zo min mogelijk in te grijpen en natuurlijke processen zo veel mogelijk 'het werk te laten doen'. Suppletie en het stimuleren van duindynamiek hebben ook invloed op de duinen daarachter: witte duinen nemen vaak toe in areaal ten koste van grijze duinen. Wel lijkt de kwaliteit van het grijze duin vlak achter de witte duinen toe te nemen. Door suppletie in combinatie met dynamisch zeereepbeheer is het areaal aan min of meer natuurlijke witte duinen de afgelopen decennia sterk toegenomen.
Er zijn ook effecten op de bodemchemie en waterchemie door suppletie en verstuiving, zoals blijkt uit de OBN-rapporten 'Geochemische effecten van zandsuppleties langs Hollands kust’ en ‘Hydrochemische effecten van het kerven en kaalscheren van de zeereepzone in de Noordwestkern’. Daarin zijn de resultaten opgenomen van metingen aan regenwater, bodemvocht en ondiep grondwater voor en na grootschalige ingrepen (kerven) langs de Noord-Hollandse kust.
OBN heeft over inzet van verstuiving als PAS-herstelmaatregel een aantal adviezen uitgebracht. Deze omvatten alle Waddeneilanden en een aantal duingebieden in Noord-Holland.
- Advies eolische dynamiek Waddeneilanden
- Advies eolische dynamiek duinen Noordwijk
- Beheeradvies grafelijkheidsduinen herstel verstuivingsdynamiek
Plaatselijk verwijderen van helmbegroeiing
Het afgraven van helmbegroeiing is een manier om kleinschalige verstuiving weer op gang te brengen. Dit gebeurt soms op vroegere stuifplekken, volgens het oude reliëf van de verstuiving, maar kan ook op willekeurige plekken gebeuren. Deze maatregel is vooral zinvol in terreinen waar nog restanten aanwezig zijn van de overgang van witte duinen naar grijze duinen. De hier nog aanwezige planten en dieren kunnen zich dan op de kleinschalige verstuivingen opnieuw vestigen. In oppervlakkig verzuurde, kalkarme witte duinen kan met deze maatregel bovendien weer kalkhoudend zand aan het oppervlak worden gebracht, wat zelfs een positief effect kan hebben op achterliggende, verzuurde duingraslanden.
Te ondiep afgraven heeft doorgaans weinig zin; ervaringen in de zeereep van de Amsterdamse Waterleidingduinen met relatief ondiep weggraven van helm maken duidelijk dat helm zeer snel terugkeert. Dieper afgegraven (minimaal een halve meter) is kansrijker, maar dan is enkele jaren actief nabeheer essentieel (in de vorm van het weghalen van worteluitlopers van helm én dauwbraam).
Opnieuw mobiliseren van duinen
Vastgelegde, ooit mobiele duinen kunnen door afplaggen opnieuw gemobiliseerd worden. Een andere methode om de mobiliteit van duinen terug te krijgen is het aanleggen van kerven in de kunstmatige zeereep. Door de paraboolvorming opnieuw in gang te zetten kunnen dan nieuwe, langdurig mobiele duinen ontstaan. Dat is momenteel nog toekomstmuziek: op dit moment zijn mobiele duinen nog vrijwel nergens spontaan ontstaan. En geremobiliseerde duinen kunnen voorlopig (een aantal jaren na ingrijpen) nog niet zonder intensief nabeheer. Het gaat in beide gevallen om grootschalige maatregelen, die ten koste kunnen gaan van veel bestaande natuurwaarden. De verwachting dat de natuurwinst opweegt tegen dit verlies moet dus goed onderbouwd zijn.
Herstelbeheer grijze duinen
De grijze duinen zijn op zeer lange termijn (> 100 jaar) het meest gebaat bij fasen van verstuivingsdynamiek op landschapsschaal, hetzij in een uitdovende fase van grootschalige verstuiving, hetzij in een kleinschalig mozaïek met actieve stuifkuilen. Het bevorderen van verstuiving vraagt om gedegen vooronderzoek, waarbij een zorgvuldige inventarisatie plaatsvindt van restpopulaties van karakteristieke planten- en diersoorten. De leefplekken van deze soorten kunnen dan worden ontzien, en zij kunnen na herstelbeheer fungeren als brongebied. Op een termijn van 20-100 jaar is in veel duingebieden kleinschalige verstuiving in de vorm van stuifkuilen een belangrijk proces voor de instandhouding en het herstel van de biodiversiteit van grijze duinen. Hieronder worden de verschillende maatregelen verder toegelicht.
Kleinschalige verstuiving
Kleinschalige verstuiving treedt op bij actieve stuifkuilen met een oppervlakte van enkele tot maximaal circa 1500m2. Kenmerkend voor het proces is het optreden van winderosie in de stuifkuil (uitstuiving of deflatie) in combinatie met het overstuiven (accumulatie) van het aangrenzende gebied. De omvang van de overstuivingszone is op de eerste plaats afhankelijk van de omvang van de uitstuifzone. Hoe groter de uitstuifzone, hoe groter de overstuivingszone. Daarnaast beïnvloed de ligging in het landschap de oppervlak die overstoven wordt. Een hoge positie in het landschap en weinig opgaande begroeiing rond de stuifkuil zorgen voor een hoge ratio van de oppervlakte instuifzone/ uitstuifzone. Stuifkuilen met een lagere ligging en meer beschutting van bomen en struiken hebben een lage waarde van deze ratio. In het midden- en achterduin van de Hollandse vastelandsduinen is een range gevonden van 2 tot 11. Deze waarden zijn gebaseerd op de traceerbaarheid van overstuiving in het bodemprofiel. Geringe zandafzetting op oude bodems is echter vaak na enige tijd niet meer traceerbaar in het humusprofiel. Wanneer gekeken wordt naar ruimtelijke patronen van de bodemzuurgraad van de toplaag kan instuiving van kalkhoudend zand de pH verhogen in een zone rond de uitstuifzone variërend van 1 tot 20 maal de omvang van de uitstuifzone. Vaak strekt de instuifzone en beïnvloedingszone van de zuurgraad zich aan de noordoostzijde het verst uit. Dit heeft te maken met de overheersende windrichting uit het zuidwesten.
Gedurende de laatste eeuw was kleinschalige dynamiek de meest voorkomende vorm van eolische dynamiek. Door vastlegging was deze dynamiek in veel duingebieden tot voor enkele decennia nagenoeg verdwenen was. Kleinschalige verstuiving zorgt voor verjonging van de bodem door: 1) in de deflatiezone door erosie van de bestaande bodem, 2) in zones met sterke instuiving langs de randen van een stuifkuil door opeenhoping van maagdelijk zand en 3) in het omringende landschap door een diffuse afzetting van zand op een oudere bodem. In duingebieden die niet diep ontkalkt zijn is de opwerking van kalkhoudend zand zeer belangrijk voor herstel van basenminnende vormen van grijze duinen, de voedselkwaliteit van de vegetatie voor kleine fauna, de biodiversiteit van kleine fauna en het aanbod van grote insecten voor grondbroeders. In diep ontkalkte duingebieden zijn de effecten op de vegetatie ook gunstig, maar wel beperkter van omvang. Het actief bevorderen van verstuiving moet worden afgewogen voor een langere termijn (20-100 jaar) en worden gebaseerd op de ecologische noodzaak en mogelijkheden voor activatie van verstuiving. Het activeren van stuifkuilen is vooral zinvol in duingebieden zonder of met geringe spontane activatie. Belangrijk is om het activeren van stuifkuilen te spreiden over de tijd, zodat gelijktijdig actieve, stabiliserende en gestabiliseerde stuifkuilen aanwezig zijn. De fase na stabilisatie van verstuiving is ook belangrijk voor de ontwikkeling van soortenrijke duingraslanden op verjongde bodems en vergt 20 tot 40 jaar. Gunstige effecten op de vegetatie kunnen nog gedurende decennia na stabilisatie aanwezig zijn. Het OBN-rapport 'Herstel Grijze duinen door reactiveren kleinschalige dynamiek' en de OBN-brochure 'Kleinschalige dynamiek' (in druk) geven handvaten voor de uitwerking van een lange-termijn strategie en praktische tips voor reactivatie van stuifkuilen.
De meest toegepaste vorm van beheer in open duinen (met name in grijze duinen) is begrazing. In het OBN-rapport 'Begrazingsbeheer in relatie tot herstel van faunagemeenschappen in droge duingraslanden’ worden de uitvoering en de effecten hiervan uitvoerig beschreven. Verschillende begrazingstypen zorgen uiteraard voor verschillende effecten: Begrazing met gemengde kuddes en een hogere graasdruk heeft bijvoorbeeld een positief effect op broedvogels van open duin, zoals scholekster, en tapuit, maar een te hoge graasdruk kan wel zorgen voor een monotone vegetatiestructuur zonder bloemen.
Voor herstel van verruigde droge duingraslanden kan ondiep plaggen (waarbij de organische toplaag niet volledig wordt verwijderd en een deel van de zaadbank wordt gespaard) een geschikte maatregel zijn. In het geval van sterke vergrassing kan lokaal ook diep worden geplagd, tot op het minerale zand. Bij kleinschalige en gefaseerde uitvoering van deze maatregelen worden restpopulaties van flora en fauna ontzien. In zeedorpenlandschappen en dauwbraamlandschappen is plaggen minder zinvol. omdat hier geen duidelijk begrensde organische toplaag aanwezig is. Zie voor meer informatie het OBN-rapport ‘Stikstofkringloop in kalkrijke en kalkarme duinbodems en de implicaties daarvan voor de effectiviteit van plaggen’.
Sterk vermeste bodems, zoals oude landbouwpercelen, kunnen worden geëgd, waardoor bloemrijke ruigten ontstaan. Eggen is veel beter voor de bodemfauna dan ploegen. Ook worden op sommige locaties oude duinakkers weer in gebruik genomen.
Als er nog geen ophoping van humus in en op de zandbodem heeft plaatsgevonden, kan maaien een goede maatregel zijn om vergrassing tegen te gaan. Dit geldt met name voor dichtgroeiende delen van het dauwbraamlandschap en het buntgraslandschap. Deze maatregel kan goed worden toegepast in combinatie met begrazing of een op verstuiving gericht beheer. Bij een dikke organische zode, zoals in het fakkelgraslandschap, zal maaien slechts leiden tot een kortere en nog dichtere grasmat.
Een andere optie is spragelen (een combinatie van klepelen en afzuigen); dit blijkt goed te werken in duingraslanden waarin sprake is van een vervilte zode of vergrassing. Hierbij wordt de vegetatie inclusief de strooisellaag tot op de kale bodem verwijderd, waardoor weer een open zode ontstaat met ruimte voor kruiden en mossen met een grote lichtbehoefte. Spragelen is ook een geschikte maatregel om struweelvorming tegen te gaan.
Deze maatregel is eventueel in combinatie met plaggen uit te voeren; deze vorm van mozaïekbeheer is in de Amsterdamse Waterleidingduinen bijvoorbeeld succesvol. Wat wel van belang is, is nabeheer in de vorm van begrazing, liefst door konijnen. Spargelen werkt ook goed in de begin fase na plaggen van kalkrijke bodems opslag Duindoorn te onderdrukken.
Branden
Branden als maatregel wordt zelden meer uitgevoerd, met name als gevolg van regelgeving. Soms zijn er experimenten met geplande branden gedaan in de winter, maar bij sterke verruiging is de strooisellaag te vochtig en wordt er niet genoeg verbrand. ‘Spontane’ branden in het voorjaar en in de zomer (onder andere bij het Jan Thijsseduin op Terschelling en in de Amsterdamse Waterleidingduinen) leveren, mits meteen met begrazing wordt begonnen, wel herstel op van soortenrijke grijze duinen. Dergelijke branden zijn vaak moeilijk in de hand te houden en hiervoor is dus geen maatschappelijk draagvlak.
Meer informatie
- Effecten op vegetatie en fauna van duingraslanden - Kleinschalige verstuivingen in kustduinen (1)
- Sturende factoren, maatregelen en herstelstrategieën voor dynamiek - Kleinschalige verstuivingen in kustduinen (2)
- Verstuivingsdynamiek Coepelduynen
- Populatiedynamiek en bescherming van Tapuiten in de Noordduinen in 2019
- Nieuwsbrief vanuit het OBN onderzoek naar herstel konijnenpopulaties in de kustduinen
- Kleinschalige verstuiving voor herstel van Grijze duinen
- Populatiedynamiek en bescherming van Tapuiten in de Noordduinen in 2018
- Herstel Grijze duinen door reactiveren kleinschalige dynamiek
- Beheeradvies eolische dynamiek Zuid-Kennemerland
- Advies activering eolische dynamiek duinen Zwanenwater
- Hoe houden we de duinen levendig? Met de stuifkuil
- Tapuiten en duinbeheer in de Noordkop
- Natuurherstel door dynamisering op de Boschplaat
- Nieuwsbrief kleinschalige verstuiving - januari 2018
- Veldwerkplaats ‘De effecten van het herintroduceren of wegvangen van konijnen in natuurgebieden’
- Effecten van suppleties op duinontwikkeling