Close Menu

N04.01 Kranswierwater

Meestal meerdere maatregelen nodig
Herstelbeheer van kranswierwateren kan snel een positief resultaat opleveren, omdat kranswieren zich goed kunnen vestigen in pioniermilieus. Het is bekend dat kranswiervegetaties zich snel kunnen ontwikkelen na het verwijderen van slib of veen tot op de zandbodem. Oösporen in de zaadbank kunnen tientallen jaren overleven, waardoor soorten die al jaren verdwenen zijn bij verbetering van de waterkwaliteit plotseling weer op dezelfde plek kunnen opduiken. Ook verspreiding door vogels is erg effectief.

Bij herstelbeheer dient echter eerst een goede analyse gemaakt te worden van het probleem in een gebied. Meestal is het uitvoeren van één maatregel niet effectief en dient een pakket van verschillende maatregelen ingezet te worden om zowel externe als interne fosfaatbelasting tegen te gaan.

Verwijderen van fosfaat
Verwijderen van fosfaat uit het water is zeer effectief voor de terugkeer van grote kranswiervelden in Nederland. In het Veluwemeer en het Wolderwijd hebben kranswierwateren zich in de jaren ’90 hersteld nadat de fosfaatconcentratie in het water sterk was teruggebracht. Het is momenteel de vraag of dit herstel duurzaam is, of dat er sprake is van een natuurlijke successie. De kranswiervegetaties in het Veluwemeer zijn vanaf 2002 teruggelopen door een opnieuw verslechterde waterkwaliteit, maar lijken zich weer geleidelijk te herstellen. In bijvoorbeeld het Markermeer wordt het water alleen nog maar voedselarmer; daar is vooral langs de ondiepere vooroevers van de Noord-Hollandse kust een herstel van kranswiervegetatie te zien. Ook in het Naardermeer en Botshol heeft het verminderen van de fosfaatbelasting door defosfateren van het inlaatwater, in combinatie met het weren van gebiedsvreemd water en baggeren, een positief effect gehad op de kranswiervegetaties.

Weren slecht inlaatwater
Inlaatwater kan eutrofiërend werken door de aanvoer van nutriënten (externe eutrofiëring). Minder voedselrijk inlaatwater kan eutrofiërend werken als het water veel bicarbonaat en sulfaat bevat, omdat die stoffen de afbraak van organisch materiaal versterken. Sulfaat wordt bovendien als zwavel aan de bodem gebonden, waarbij in de waterbodem aan ijzer gebonden fosfaat vrijkomt in het water.

Kranswierwater kan zich herstellen door het verminderen van de aanvoer van gebiedsvreemd water. Dat lijkt in De Wieden te lukken. Het isoleren van het Natura 2000-gebied Botshol van agrarisch polderwater van buiten, heeft in combinatie met het defosfateren van het inlaatwater ook een zeer positieve invloed gehad.

Gebiedsvreemd water is niet per definitie slecht, het gaat om de kwaliteit van dit water. Daarom is een goede gebiedsanalyse nodig voordat hydrologische maatregelen genomen worden. In vennen is het belangrijk om een goede balans te vinden tussen de inlaat van gebufferd, vaak wat voedselrijker water en de invloed van meestal zuur en voedselarm grond- of oppervlaktewater.

Kwelstromen herstellen
Herstel van kwelstromen kan ook eutrofiëring tegengaan en zo bijdragen aan het herstel van kranswierwateren. Verdroging door wateronttrekking, versnelde afwatering en waterpeilregulatie heeft in veel gebieden de aanvoer van ijzerrijk en kalkrijk kwelwater verminderd. Kwelwater bevat kalk en vooral ijzer, en dat zorgt voor een grotere binding van fosfaat en vermindert de eutrofiëring. In opgeschoonde, zwak gebufferde wateren is aanvoer van grondwater ook van belang om voldoende kooldioxide aan te voeren voor de groei van kranswieren.

Baggeren
Veel van het in het verleden aangevoerde fosfaat ligt nu in het slib opgeslagen op de waterbodems. Om naleveren vanuit de bodem en troebelheid door opwerveling van slib tegen te gaan, kan deze sliblaag worden verwijderd. Het is belangrijk om te toetsen of de nieuwe waterbodem niet meer fosfaat nalevert dan het gebaggerde materiaal. Nalevering heeft ook als effect dat de onderwaterbodem van zuurstofarm weer zuurstofrijk kan worden, waardoor meer fosfaat aan ijzer bindt en de helderheid van het water toeneemt. In vennen heeft baggeren in ieder geval tijdelijk een positief effect op kranswiervegetaties. Om te voorkomen dat baggeren steeds herhaald moet worden, geldt echter wel dat ook de oorzaak van de baggervorming aangepakt dient te worden.
Bagger bestaat uit ten dele afgebroken organische stof, soms in combinatie met heel fijn anorganisch sediment. Het organische slib in bagger is afkomstig van:

  • resten van algen;
  • resten van hogere planten (en dieren), inclusief ingewaaid blad;
  • onvolledig afgebroken veen.

Een verhoogde baggerproductie ontstaat, vooral als gevolg van eutrofiëring, door een hoge productie van makkelijk afbreekbare biomassa van algen- en waterplantenmateriaal. Een versnelde veenafbraak kan plaatsvinden als het veen te lang droogvalt, of als er een hoge aanvoer is van nitraat of sulfaat, stoffen die door micro-organismen gebruikt worden om veen anaeroob te oxideren. Dit vindt alleen plaats als de pH hoog genoeg is. Daarom kan ook de aanvoer van bicarbonaatrijk water de productie van bagger stimuleren. Baggeren is dus alleen zinvol als de oorzaken van de baggerproductie worden aangepakt.

Bevorderen dynamiek in het landschap
Kranswieren vormen vaak pioniergemeenschappen in pas ontstane wateren. In de duinen en het rivierengebied hadden zulke pioniergemeenschappen veel kansen. Dit zijn landschappen die vroeger zeer dynamisch waren, maar nu door de mens grotendeels zijn vastgelegd. Het vergroten van de dynamiek kan in zulke landschappen het ontstaan van nieuwe wateren bevorderen en dat kan een positief effect hebben op kranswiervegetaties. Ook in de bestaande wateren kan het toestaan of vergroten van dynamiek sterk positief werken: periodieke doorstroming, wisselende waterstanden, afwisseling heldere en troebele omstandigheden, wisselende zoutgehalten, betreding en begrazing van oevers.

Verzilting en -verzoeting
Het terugbrengen van de historische zoutconcentratie in een gebied, wat voor sommige gebieden verzilting en voor andere gebieden verzoeting vereist, kan zorgen voor herstel of behoud van specifieke kranswiervegetaties. Door deze maatregelen kunnen huidige natuurwaarden echter verdwijnen. Daarnaast moet de kwaliteit van het ingelaten water beoordeeld worden. In Botshol heeft het afkoppelen van landbouwwater enerzijds gezorgd voor een toename van de zoutconcentratie in het water, maar anderzijds ook voor een verminderde toevoer van nutriënten. Het opnieuw inlaten van landbouwwater om te verzoeten zou een slechtere waterkwaliteit tot gevolg hebben.

Aanleg nieuwe wateren
Omdat kranswieren zich goed kunnen vestigen in pioniermilieus, hebben zij vaak baat bij de aanleg van nieuwe wateren, zoals nieuwe petgaten, nieuwe kleiputten in de uiterwaarden en stadswateren in nieuwbouwwijken. Omdat dit pioniersituaties zijn, is deze maatregel over het algemeen maar tijdelijk effectief. Het aanleggen van nieuwe wateren puur om kranswiergroei te bevorderen is daarom misschien niet te aan te raden. Kranswiergroei kan wel een positief bijeffect zijn als wateren voor de lange termijn worden aangelegd.