Close Menu

Zee en wad

Streefbeeld voor de Waddenzee
In het "Programma Naar Een Rijke Waddenzee" (2010) zijn een streefbeeld en een activiteiten­plan vastgelegd om de natuurlijke toestand van de Waddenzee te verbeteren. Het streefbeeld voor 2030 is vertaald in vijf ‘ecologische piketpalen':

  • Het voedselweb is evenwichtig van opbouw. Ook de populatiedynamiek van en de interacties tussen de soorten in het voedselweb worden niet op nauwelijks beïnvloed door menselijk handelen.
  • Er is een groot areaal aan sediment stabiliserende biobouwers, zeegrasvelden, stabiele epibentische schelpdierbanken, Sabellaria-riffen en kolonies Sertularia, mogelijk gemaakt door een minimale verstoring van de wadbodem.
  • Schoon en helder water met een optimaal lichtklimaat en zuurstofgehalte en lage, natuurlijke concentraties aan chemische stoffen en nutriënten.
  • De Waddenzee is een veilige plek, op een natuurlijke wijze meegroeiend met de zeespiegelstijging. De randen worden gekenmerkt door geleidelijke overgangen en het huidig areaal kweldergebied is behouden en kent een regelmatige verjongingscyclus.
  • De Waddenzee is optimaal ingebed in een netwerk van wetlands dat zich uitstrekt van de kust van West-Afrika tot Siberië, Groenland en Noord-Canada.

Morfologie en klimaatbestendigheid
In de Westerschelde is ruimte de beperkende factor om bij het intensieve scheepvaartgebruik en daarmee samenhangende eisen aan de vaargeul ook laag-dynamische estuariene habitats te behouden en herstellen. Een aanzienlijke verruiming van het rivierbed door het landinwaarts verleggen van de zeedijken (ontpoldering) is daarvoor noodzakelijk, met uiteindelijk ca. 3000 hectare. Binnendijkse natuurontwikkeling is geen adequaat middel voor natuurherstel van het estuarium, omdat het onvoldoende samenhangt met het verlies aan natuurwaarden als gevolg van de verdieping. In het kader van de Ontwikkelingsschets Westerschelde (2010) is besloten op korte termijn een eerste stap te maken met ontpoldering van 600 hectare in Nederland en 1200 hectare in Vlaanderen.

De problemen met zandhonger in de Oosterschelde zijn in principe onoplosbaar. De natuurlijke aanvoer van zand uit de Noordzee is afgesneden door de stormvloedkering en de benodigde hoeveelheid zand is veel te groot om met actieve suppleties aan te vullen. Op termijn zal de Oosterschelde veranderen in een ondiepe zeearm met getijdewerking, en als zodanig moeten worden ingericht en beheerd.

Een systeembenadering biedt een robuuste aanpak voor het meegroeien van de Waddenzee met klimaatveranderingen. Daarvoor zijn nodig: beschikbaarheid van sediment (voldoende zand en slib), het vastleggen van dit sediment (meer luwe zones) en de vrije toegang voor wind en water, de natuurlijke transporteurs van sediment naar de juiste plekken. De strategie voor een klimaatbestendige Waddenzee zal zich moeten richten op manieren om het natuurlijke systeem te ondersteunen (bijv. met zandsuppleties en verminderen van het baggervolume) en om met eenmalige ingrepen de natuurlijke processen op gang te brengen (zoals het weghalen van zomerkades langs kwelders en het creëren van doorbraakgeulen op de staarten van de eilanden). Soms moeten ook eerdere menselijke ingrepen, waardoor de natuur zijn werk niet meer kan doen, ongedaan worden gemaakt.

De teloorgang van essentiële natuurlijke zoet-zout gradiënten is gedeeltelijk te herstellen door aanleg van vistrapvoorzieningen, bv. in kwelderherstelprojecten, en door zoutwaterkwel­gebieden aan de rand van de Waddenzee aan in te richten als natuurgebied.

Slibhuishouding, waterkwaliteit en biobouwers
Opwerveling van slib leidt tot verminderd doorzicht van het water en beperking van primaire productie. Oplossings­richtingen liggen in het verminderen van de opwerveling door bodembescherming en het bevorderen van slibvastlegging door het creëren van zachtere randen met geleidelijke overgangen en het terugbrengen van grote oppervlakten biobouwers. Ook voor dit laatste is bodembescherming essentieel: sterke beperking van bodemberoerende visserij en vermindering van baggervolume en regulering van slibstort.

Een stap in het verminderen van bodemberoerende visserij is gemaakt met het verbod op kokkelvisserij. Volgende stappen worden gemaakt in het ‘Mosselconvenant' tussen de mosselsector, de minister van LNV en een aantal natuurorganisaties. Dit behelst een stapsgewijze (permanente) sluiting van gebieden in het sublitoraal waar mosselzaad mag worden gevist, resulterend in het geheel verdwijnen van deze activiteit in 2020. Parallel daaraan worden alternatieve methoden ontwikkeld, waarmee het verlies aan visbaar mosselzaad kan worden gecompenseerd: mosselzaad invanginstallaties (MZI's). In het voorjaar worden drijvende constructies uitgezet, voorzien van netten of touwen en in de zomer en najaar wordt mosselzaad geoogst en op mosselkweekpercelen uitgestrooid. Aandachtspunt is de ecologisch inpasbare opschaling, met name ten aanzien van het beslag op de primaire productie en verstoring van vogels van het open water.