Close Menu

Rivierenlandschap

Doorsnede

Dwarsdoorsnede van het Rivierenlandschap met ligging van beheertypen (klik op de pointers), hydrologie en gradiënten in het landschap.  © Oscar Langevoord / OBN (gebruik zonder toestemming niet toegestaan)

Rivierdynamiek
Bij rivierhoogwater worden delen van het rivierdal overstroomd en in droge perioden kan het rivierpeil, met name van rivieren die vooral door regenwater worden gevoed, sterk terugvallen.

Tijdens hoogwaterperiodes is de afslijtende kracht van het water het grootst, maar ook buiten  die periodes vindt erosie plaats. Zo kan de rivier bij matig hoge waterstanden oevers ondermijnen, waardoor langgerekte steilranden ontstaan.
In riviertrajecten waar het verhang groot is, zoals de Grensmaas, kan bij hoogwater relatief grof grind verplaatst worden, maar zand en vooral slib vormen de hoofdmoot van het afzettingsmateriaal in de rivierdalen. Oeverwallen ontstaan doordat de rivier tijdens hoogwater op de directe oevers snel stroomsnelheid verliest, en hier als eerste de zwaardere sedimentfracties afzet. Als vervolgens de wind vat krijgt op dit zand kunnen rivierduinen ontstaan.

Verschillen in riviertrajecten
De mate waarin erosie en afzetting van sediment in en om de rivier plaatsvinden, verschilt sterk per riviertraject en is mede afhankelijk van de bodem,  de breedte van de overstromingsvlakte en het verhang. Ook hydrologische karakteristieken spelen een rol. Een regenrivier als de Maas gedraagt zich anders dan de Rijn, die ook door smeltwater gevoed wordt.

Tegenwoordig beseft men steeds meer dat Nederlandse rivieren en riviertrajecten sterk in aard en karakter verschillen. Sommige riviertrajecten vormen van nature een grillig stelsel van geulen, nevengeulen, oeverwallen en laagtes. Andere riviertrajecten tonen veel minder veranderlijkheid. Deze verschillen zijn cruciaal voor het begrip van het gebied. Meer hierover is te lezen in rapport van het OBN-onderzoek 'Morfodynamiek langs de grote rivieren' en bijbehorend kaartmateriaal

Natuurlijke processen
In een natuurlijke situatie slijpt een rivier voortdurend bodemmateriaal uit en verandert ze zo haar verloop. De delen van het rivierdal die al lang geleden door het rivierwater zijn gevormd en hooguit nog af en toe overstroomd worden, hebben een andere flora en fauna dan de delen met dynamiek waar regelmatig materiaal wegslijt of wordt afgezet. Waar eerst een rivier stroomt, kan later een ooibos groeien en weer later een verse grindbank liggen. Veranderlijkheid in ruimte, tijd en intensiteit van de rivierinvloed hoort bij de aard van het rivierecosysteem .
In de rivierdaldelen met veel dynamiek vindt een constante aanvoer van voedingsstoffen plaats. Een groot deel van deze voedingsstoffen is gebonden aan de fijnste sedimentfractie, het slib. Dit slib slaat vooral neer in laagten of vlakke kommen in het landschap nabij de rivier. Dit zijn dus ook de meest voedselrijke delen van het ecosysteem. Tussen de rivier en de slibvlakten ligt vaak een oeverwal waar vooral afzetting van grof zand plaatsvindt, zonder veel voedingsstoffen. Hierdoor liggen de meest schrale bodems van het rivierdal vaak direct langs de rivier.
De delen van het rivierdal die meer stabiliteit kennen liggen het verste van de rivier vandaan. Er vindt nog altijd enige slibafzetting plaats, maar de hoeveelheid voedingsstoffen die wordt aangevoerd is daar in de natuurlijke situatie vrij gering. In deze gedeelten van het rivierdal beïnvloed ook de kwaliteit van het lokale grond- en oppervlaktewater de vegetatiesamenstelling.

Randen van het rivierdal
In delen van het stroomdal die zelden of nooit overstroomd worden, gaan andere processen de vegetatieontwikkeling bepalen. Op de droge gronden is de uitloging van het zand een belangrijke factor en op de natte gronden is dat vooral de stroming van grondwater naar het stroomdal.

In de vochtige zones met weinig dynamiek bevat het bodemvocht minder sulfaat en minder opgeloste kalk. De afbraak van organisch materiaal verloopt hier langzamer en er vindt enige veenvorming plaats. Ook wordt hier geen humus afgevoerd door erosie.
In de natte zones of gedeeltes van de rivierdalranden, die vrijwel permanent ondiep onder water staan, is evenals op de vochtige plaatsen de invloed van ijzerhoudend grondwater van belang. De ijzeraanvoer voorkomt de vorming van giftige sulfiden en bindt fosfaat, waardoor het systeem voedselarm blijft. In een natuurlijke situatie is hier weinig stikstof aanwezig, waardoor ook ammonium zich niet te sterk kan ophopen in de bodem. Onder dergelijke omstandigheden kunnen op plaatsen die niet of pas laat in het seizoen droogvallen uitgestrekte rietlanden ontstaan. Ook in ogenschijnlijk geïsoleerde plassen van de rivierdalrand vindt enige toevoer van ijzerhoudend grondwater plaats. Vanwege deze grondwaterinvloed en de afwezigheid van bemesting zijn deze plassen vaak van groot belang voor de regionale flora en fauna.

Fauna in het landschap

Het rivierenlandschap herbergt een groot aantal biotopen, elk met zijn kenmerkende soorten. De hoofdgeul vormt het paai- en leefgebied van tientallen vissoorten, waaronder trekvissen als steur, barbeel en zeeforel. De nevengeulen zijn van belang als opgroeigebied voor riviervissen en specifieke libellensoorten en foerageergebied voor watervogels. De oevers zijn standplaats voor zachthoutooibos en leefgebied voor bevers, otters, zangvogels en koloniebroeders.

Geïsoleerde wateren zijn vaak geschikt als voortplantingsbiotoop voor limnofiele vissen, amfibieën en tal van libellensoorten. Ook voor soorten als ringslang, otter en bever zijn deze wateren cruciaal. Overstromingsvlaktes met natte graslanden en bossen zijn voor veel soorten van belang zijn, zoals sprinkhaanzangers en oeverzwaluwen. Na hoogwaterperiodes kan langdurig water op het land blijven staan en die plassen vormen belangrijke biotopen voor amfibieën, steltlopers en reigerachtigen. OBN heeft een studie laten uitvoeren naar kansen voor terrestrische en amfibische fauna in het rivierengebied.

Slikoevers zijn van belang zijn als foerageerplek voor steltlopers en reigerachtigen. Zandoevers en fijngrindige oevers zijn geschikt voor visdief, kleine plevier en oeverloper. De laaggelegen delen van oeverwallen zijn veelal standplaatsen van een open pioniervegetatie en belangrijke broedplaats voor zwarte sterns, meeuwen en plevieren. Ook zijn oeverwallen en rivierduinen belangrijk als overwinteringsplek voor amfibieën, als biotoop voor tal van warmteminnende insecten en als hoogwatervluchtplaats voor zoogdieren. In OBN-verband is de standplaats, en de ontwikkeling en (herstel)beheer van stroomdalgrasland onderzocht. Oeversteilwanden bieden plaats aan verschillende pioniersoorten die hun holen uitgraven in de wanden, zoals oeverzwaluw, ijsvogel en bijeneter. Daarnaast zijn ze ecologisch van belang voor solitaire bijen, graafwespen en goudwespen.