Close Menu

Laagveen en zeekleilandschap

Typering
Het landschapstype Laagveen en zeeklei komt voor in de laagste delen van Nederland. Het wordt als een typisch Nederlands cultuurlandschap gezien, waarin dynamische natuurlijke processen van overstromingen vanuit zee en rivieren, veenvorming en kleiafzetting gaandeweg door de mens zijn beteugeld door de aanleg van dijken en polders.


Het Laagveen- en zeekleilandschap in vogelvlucht met typische kenmerken, ligging van habitats, hydrologie en menselijke invloeden.  © Horst Wolter / OBN (gebruik zonder toestemming niet toegestaan)

Binnen het landschapstype zijn drie landschappelijke eenheden te onderscheiden:

  • veenweidegebieden en in cultuur gebrachte kleigebieden met agrarische graslanden, plassen, sloten, bloemrijke hooilanden, schraallanden, blauwgraslanden en bossen;
  • verveende laagveengebieden met plassen, sloten, verlandingsvegetaties, trilvenen, veenmosrietlanden, moerasheiden en broekbossen;
  • zeekleigebieden met een polderlandschap met bossen, kreekresten, inlagen en karrevelden, plassen, poelen en wielen, droogmakerijen en bloemdijken.

Het landschapstype Laagveen en zeeklei wordt in het noorden begrensd door het landschapstype Zee en wad, in het noordoosten door Beekdallandschap, het westen door Duin- en kust, het oosten en zuiden door Rivierengebied, Droog zandlandschap en Nat zandlandschap.

Beheertypen
De volgende beheertypen komen voor in het landschapstype Laagveen en zeeklei:

Ontstaansgeschiedenis
Het landschapstype Laagveen en zeeklei is geleidelijk ontstaan tijdens het Holoceen, de periode die ongeveer 10.000 jaar geleden begon na de laatste ijstijd. Onder invloed van een snel stijgende zeespiegel ontstonden getijdenbekkens in wat nu laag Nederland is. Aan de randen van deze getijdenbekkens ontstonden kustmoerassen, waar veen werd afgezet: het zogenoemde basisveen. Toen de zeespiegel rond 6.500 jaar geleden zijn maximum bereikte, werd in het westen en noordwesten van Nederland klei afgezet op het basisveen.

Langs vrijwel de gehele Nederlandse kust ontstond tussen 6.000 en 4.000 jaar geleden van een aaneengesloten gordel van strandwallen. Rond 3.000 jaar geleden nam de zeespiegelstijging sterk af, waardoor de invloed van de zee vrijwel helemaal wegviel in het achterland. Dit zorgde ervoor dat de kustvlakte dichtslibde en er weer moeras ontstond, wat leidde tot de afzetting van het zogenoemde Hollandveen tussen het huidige Zuid-Holland en Zuid-Friesland. In Noord-Friesland en Noord-Groningen ontstonden in deze periode kwelders door sedimentatie, waardoor hier behoorlijk dikke kleipakketten werden afgezet. De aaneengesloten strandwal werd door een nieuwe periode van zeespiegelstijgingen in de Noordzee doorbroken vanaf circa 2.400 jaar geleden. Vooral in het zuidwesten en noorden van Nederland werd hierdoor veel jonge zeeklei afgezet en is er veen weggeslagen.

Vanuit het in de Romeinse tijd ontstane Flevomeer ontwikkelde zich de voormalige rivier Almere, waaruit later de Zuiderzee groeide als brede verbinding met de Waddenzee. De zeekleilandschappen in Zeeland en het noorden van Noord-Holland ontwikkelden tot een waddengebied dat werd doorsneden door getijdengeulen.

In de middeleeuwen ontwikkelde zich vanaf de negende eeuw een meer grootschalige en systematische ontwatering en ontginning van de venen.. Sindsdien worden waterstanden kunstmatig laag gehouden met molens en gemalen om grote delen van het laagveen- en zeekleilandschap bruikbaar te houden als weide voor melkveehouders.

Het uitgraven van veen voor brandstof in de afgelopen eeuwen leidde tot een landschap met petgaten en legakkers. Deels zijn de petgaten in de loop der tijd weer verland, maar vaak ontstonden door geleidelijke afkalving van legakkers uiteindelijk grote ondiepe meren. Deze menselijke ingrepen leidden tot het huidige laagveencultuurlandschap waarin grote meren, petgatensystemen en verlande, (semi)-terrestrische vegetatietypen elkaar afwisselen.

Ligging en bodemopbouw

In een groot deel van West-Nederland ligt laagveen een zeeklei aan de oppervlakte, het Laagveen- en zeekleilandschap. Daarbij ligt het laagveenlandschap vooral op de overgang naar de zandlandschappen, waar het niet bedekt is door zeeklei.


Landschappelijke bodemkaart van het Laagveen- en zeekleilandschap.  © Bas van Delft/de Landschapssleutel/Wageningen Environmental Research (gebruik zonder toestemming niet toegestaan)

Bij de restveengronden is vaak een deel van het veen verdwenen door turfwinning en veenoxidatie door ontwatering. Het betreft vaak dunne veenpakketten. Daar waar het afgraven is gestaakt en het (grond)water hoog genoeg staat, wordt weer nieuw veen gevormd in veenmoerassen. Op de overgang naar het zeekleilandschap bevat de bovengrond vaak ook wat klei waardoor de draagkracht na ontwatering groter is, hier vinden wij de veenweiden. Meer naar het westen en noorden is, in het zeekleilandschap het veen afgedekt door een laag zeeklei. Aan de zeezijde wordt dit landschap begrensd door de duinen of door dijken. Daarbinnen zijn zandige en zavelige ruggen te onderscheiden langs de loop van vroegere kreken. Deze kreken en andere laagten zijn nu als geulen en inlagen aangegeven. De tussenliggende vlakten bestaan uit kleigronden. Afhankelijk van het oorspronkelijke kalkgehalte en de ouderdom van een polder zijn de gronden in het zeekleilandschap meer of minder kalkrijk. Uit de tijd voor de bedijking stamt het grote aantal terpen dat vooral in Friesland en Groningen te vinden is.