Close Menu
Landschappen

Typering
Het Duin- en kustgebied omvat de gebieden langs de noord- en westkust van Nederland die van nature ontstaan zijn onder invloed van wind- en waterdynamiek. De door op- en uitwaaiing gevormde zandduinen beschermen het laaggelegen achterland tegen de zee en hebben een voor Nederlandse begrippen grote mate van natuurlijkheid.

Het Duin- en kustlandschap in vogelvlucht met typische kenmerken, ligging van habitats, hydrologie en menselijke invloeden.  © Horst Wolter / OBN (gebruik zonder toestemming niet toegestaan)

Op het vasteland bestaat ‘de duinstreek' in feite uit de jonge duinen aan de kust, en de restanten van de oude duinen meer landinwaarts. De reliëfrijke jonge duinenstrook is direct langs de kust gelegen en dit is wat we gewoonlijk met duinen bedoelen. Deze duinen zijn niet ouder dan circa 1200 jaar. Grote delen van de veel oudere strandwallen- en strandvlaktelandschappen zijn in landbouwgebruik of verstedelijkt. Ook is er op de oude duinen vrij veel bos te vinden.  

Delen van de kust bestaan uit schorren of kwelders, laaggelegen zandige of slikkige gronden, die regelmatig - van dagelijks tot enkele keren per jaar - worden overstroomd door zeewater. De natuur van de kustduinen en kwelders is vaak zeer waardevol en soortenrijk.

Beheertypen
Beheertypen die in Duin- en kustgebied voorkomen zijn:

Ontstaansgeschiedenis
Van oorsprong vormt ons duin- en kustgebied de rand van een delta. De rivieren zorgen voor een aanvoer van klei- en zanddeeltjes en ook via de zee vindt zandaanvoer plaats. Tot het begin van onze jaartelling was er sprake van een aangroeiende kust. Op de grens van zee en land ontstonden voortdurend langgerekte, lage duinreeksen: de zogenoemde strandwallen. Bij doorgaande zandlevering vanuit zee ontstonden kilometers brede stranden, waarop zich, onder gunstige omstandigheden, dicht bij zee, telkens weer nieuwe strandwallen ontwikkelden. Zo zijn de min of meer evenwijdige bundels van strandwallen ontstaan waarop onze grote steden tot ontwikkeling kwamen, van Alkmaar tot Den Haag. De duinen die door de winddynamiek op deze strandwallen werden gevormd noemen we de oude duinen.

Aan het eind van de vroege Middeleeuwen vond onder invloed van klimaatverandering een omslag plaats van kustaangroei naar kustafbraak. In de daaropvolgende periode zijn de meest westelijke van de oude strandwallen en -vlakten weer door de zee verzwolgen. Ondertussen werd het weggespoelde zand meer landinwaarts opnieuw afgezet: zo zijn de huidige duinen ontstaan, die ook wel ‘jonge duinen' worden genoemd. Dat er tijdens perioden van afbraak plaatselijk ook aanwas kan plaatsvinden, heeft te maken met getijdestromingen en windwerking. Meer hierover is te vinden in 'Nederlandse kustduinen - geologie en bodems'.De afslag van onze westkust gaat tot op de dag van vandaag door. In het waddengebied vindt behalve afslag ook kustaangroei plaats.

In de beschutting van de duinenrijen vond via de zeegaten over grote oppervlakten afzetting van zand en slib plaats. Vroeger kwamen er meer zeegaten voor, zoals het Oer-Y bij Castricum. Op de zand en slikplaten ontstonden uitgestrekte zoutmoerassen, ook aangeduid als kwelders. Op den duur, naarmate ze meer geïsoleerd raakten van de zee, gingen deze kwelders verzoeten en ontwikkelden zich hoogvenen, laagveenmoerassen of bossen. Net als de duinvorming is de kweldervorming afhankelijk van een dynamisch evenwicht.
In het water vond vanouds op luwe plaatsen afzetting van materiaal plaats waardoor zich grote zeegrasvelden vormden. Hier tussendoor ontstond een fijnmazig patroon van geulen en geultjes die onder meer verschilden qua diepte, stroomsnelheid, getijdenverschil en bodemsamenstelling. Waar een riviermonding aanwezig was, nam het aantal van de onderwaterbiotopen nog verder toe vanwege de milieuovergangen van zoet naar zout. Zo ontstond ons bijzonder grote zoetwatergetijdengebied in de Zeeuwse delta.

Het kustlandschap in zijn huidige vorm is niet alleen door natuurlijke processen gevormd. Van oudsher bestonden in het duingebied nederzettingen en duinboerderijen, die hun sporen hebben achtergelaten. In de 19de en 20ste eeuw zijn alle grootschalige mobiele duinen dichtgeplant met helm en naaldbos om de duinen productief te maken. De laatste mobiele duinen zijn in de jaren 1920 bij Schoorl vastgelegd. Laaggelegen kustgebieden werden bedijkt en door het afsluiten van de Zuiderzee en realisatie van de Deltawerken zijn de meeste grootschalige overgangsgebieden tussen zoet en zout water verdwenen.

Voorkomen in Nederland

Op de landschappelijke bodemkaart voor het Duin- en kustlandschap zien we drie hoofdeenheden die op kaarten met meer detail verder onderverdeeld kunnen worden naar kalkgehalte, mate van dynamiek en bodemvorming. Zo komen in de duinen dicht bij zee dynamische, overwegend kalkrijke, blonde duinen voor en landinwaarts de grijze duinen waar de duinvorming gestopt is. 


Landschappelijke bodemkaart van het Duin- en kustlandschap.  © Bas van Delft/de Landschapssleutel/Wageningen Environmental Research (gebruik zonder toestemming niet toegestaan)

Omdat neerslagwater snel wegzakt in het duinzand, lost kalk op uit de bovengrond. Door verschillen in oorspronkelijk kalkgehalte en mate van ontkalking ontstaat een grote variatie in bodemvorming. De vlaktes bestaan overwegend uit zand, hier en daar met klei- of veenlagen. Hier zijn grondwaterstanden en waterkwaliteit (brak of zoet) belangrijk voor de bodemvorming. In het zoutwater getijdenlandschap is de oppervlaktewaterdynamiek bepalend voor de afzetting van zandig of kleiig sediment. De vormen die daarbij gevormd worden (geulen, ruggen, platen) verschillen in overstromingsfrequentie en daarmee als groeiplaats voor verschillende vegetaties.