Close Menu

Kappen

Kappen is in het kader van het natuurbeheer onderdeel van het aanpassen van de bosvegetatie. Het betreft het kappen van groepen bomen in bosopstanden in combinatie met stimulering van natuurlijke verjonging en het planten van bosplantsoen. De maatregel kan worden uitgevoerd in monoculturen van 20 jaar of ouder waar de te planten boomsoorten niet aanwezig zijn.

Doel
De doelen van de maatregel "aanpassen van de bosvegetatie" zijn:

  • Het verbeteren van de strooiselvertering.
  • Het tegengaan van verdere verzuring.
  • Het introduceren van boomsoorten met een positief effect op de strooiselvertering.
  • Het sturen naar een gewenste boomsoortensamenstelling en opstandstabiliteit.
  • Het ontwikkelen en bevorderen van natuurwaarden in bos.

Aandachtspunten
Op basis van onderzoek en de beheerspraktijk zijn in de OBN-handleiding de volgende uitvoeringsvoorschriften opgenomen:

  • Per 5 jaar mag 5% van de tot het eigendom behorende bosoppervlak in het natuurgebied worden aangevraagd en uitgevoerd.
  • Er blijven dode bomen liggen/staan (omgerekend aan de hand van de grootte van het door kap ontstane gat tenminste 20 dode bomen per ha gat.). De minimale diameter van de dode bomen dient op enig punt 30 cm te zijn. Indien bomen van deze omvang niet aanwezig zijn, dan de dikste bomen benutten.
  • De te kappen grootte van het gat bedraagt 2 - 4 maal de boomhoogte.
  • Tak en tophout van de in de groepen gevelde en afgevoerde bomen verwijderen uit de opstand en afvoeren naar buiten het natuurgebied. Er wordt maximaal 20% van de oppervlakte geklepeld.
  • Het is toegestaan bodemverwonding toe te passen.
  • In de ontstane groepen worden 750 stuks driejarig bosplantsoen per ha geplant. De volgende soorten komen hiervoor in aanmerking: Zomerlinde (Tilia platyphyllos), Winterlinde (Tilia cordata), Iep (Ulmus sp.) en Gewone es (Fraxinus excelsior). De Hazelaar (Corylus avellana), Ratelpopulier (Populus tremula), Haagbeuk (Carpinus betulus) en Gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus) mogen als mengsoort worden gebruikt.
  • In gebieden met een hoge wilddruk dienen adequate beschermingsmaatregelen te worden genomen, zoals bijvoorbeeld het plaatsen van een (uitgevoerd in Ursusgaas 2 meter hoog, palen 4 meter h.o.h.)
  • Aanpassen van de bosvegetatie (of kappen) komt aan bod bij het reguliere beheer en herstelbeheer van de verschillende bostypen (Natuurtypen N14 t/m N17).
  • Het kappen van bos kan ook rondom vennen worden uitgevoerd, meestal in combinatie met baggeren van het ven en plaggen van de venoevers. Het gaat dan om het vrijstellen van de oevers van bos tot 30 meter uit de hoogwaterlijn. Het doel van het vrijstellen van oevers is: 1. het tegengaan van (her)eutrofiĆ«ring van wateren door inwaaien van blad, stuifmeel en strooisel, 2. het herstel van de windwerking op het water en 3. het verminderen van verdamping waardoor langdurig hogere waterpeilen optreden en de periode van droogval niet te lang wordt voor amfibische gemeenschappen van planten en dieren.