Close Menu

Deskundigenteam Duin- en kustlandschap

Herstel konijnenpopulaties in kustduinen

Probleemstelling: Invloed van konijnen is essentieel voor instandhouding en herstel van het prioritaire habitattype H2130 Grijze duinen. Helaas vormen zij geen betrouwbare factor. Nog steeds is grotendeels onbekend waarom populaties zo verschillend reageren op nieuwe uitbraken van virusziekten en zo verschillend herstellen na sterke afname. Door het gebrek aan inzicht in deze complexe populatiedynamiek is onvoldoende duidelijk welke maatregelen duinbeheerders kunnen nemen om konijnenpopulaties te versterken en zo bij te dragen aan het herstel en instandhouding van de Grijze duinen.

Beleidscontext: Het herstel van konijnenpopulaties is een sleutelfactor voor de realisatie van de Natura 2000 doelen in duingebieden, in het bijzonder het prioritaire habitattype Grijze duinen (H2130A, B en C). Herstel van konijnenpopulaties kan een belangrijke bijdrage leveren aan de herstelstrategie voor Grijze duinen en andere duinhabitattypen in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS).

Doel van het onderzoek:
1) inzicht krijgen in de factoren die de achteruitgang en sterke fluctuaties in konijnenpopulaties in Natura 2000 duingebieden bepalen
2) Evalueren van de resultaten van bijplaatsen van konijnen tot nu toe
3) uitwerken van algemene beheermaatregelen ter herstel/versterking van de konijnenpopulatie én een specifiek beheeradvies voor konijnen voor elk Natura 2000 duingebied afzonderlijk.

In deze korte film vertellen de onderzoekers over het aanwezige virus in de konijnenpopulaties. landschapsstructuren die gunstig zijn voor konijnen, voedingsstoffen die konijnen nodig hebben en wat de duinbeheerder zelf kan doen. 

 

Habitat-overstijgende interacties in het waddengebied

Het onderzoek legt een basis om het huidige lokale beheer op te schalen naar proces-gestuurd landschapsbeheer: van kwelders, duinen en wadplaten naar eilanden met kombergingen. Dynamisch landschapsbeheer kan bijvoorbeeld een natuurlijker alternatief vormen voor plaggen en maaien bij duin/kwelderbeheer, en mosselbank- en zeegrasherstel faciliteren. Het onderzoek focust op relatief natuurlijke kleine Waddeneilandjes en aangrenzende wadplaten, waar habitat-overstijgende interacties en gevolgen van ingrepen goed kunnen worden getoetst. Het onderzoek vindt plaats op Griend, omdat Griend eind 2016 wordt “teruggezet” in zijn geomorfologische en ecologische ontwikkeling. Integratie met het “Griendherstelproject” geeft de unieke mogelijkheid om interacties op landschapsniveau correlatief én experimenteel te onderzoeken.

Probleemstelling: In het Waddengebied zijn grootschalige ingrepen gepland (zandsuppleties, gas/zoutwinning, reconstructie Afsluitdijk, aanleg/versterking eilandjes en zandplaten). Deze ingrepen kunnen grootschalige geomorfologische en ecologische veranderingen veroorzaken, en daarmee ook relaties tussen strand, duinen, kwelders en wadplaten beïnvloeden. Over de invloeden op landschapsschaal is echter weinig bekend. Kennis over ruimtelijke interacties tussen Waddenzee-deelsystemen staat nog in de kinderschoenen, en beheer van het droge en natte wad zijn onderling nauwelijks afgestemd.

Aard van het onderzoek: er is aansluiting gezocht bij het project ‘herstel van Griend’ van Natuurmonumenten, waarbij de effecten van de herstelmaatregelen op Griend, uitgevoerd in 2016, zijn onderzocht. Het OBN-onderzoek is in dit onderzoeksproject geïntegreerd, maar duidelijk zichtbaar, en onderzoekt met name het belang van connectiviteit tussen wad en eiland voor het herstel en behoud van Griend en andere stormvloedschoorwaleilanden (ook wel schoorwaleilanden genoemd).

 

Langetermijneffecten van extensieve duinbegrazing in kalkarme kustduinen

 

Doel van het onderzoek is op basis van een correct BACI-experiment de effecten van extensieve begrazing in kustduinen te volgen. Specifiek gaat het om te achterhalen of de gewenste gradiënten in graasdruk ontstaan en of deze ook leiden tot herstel en behoud van een hoge, karakteristieke vegetatie en fauna van het kalkarme open duinlandschap.

 

Probleemstelling: Begrazing is, naast het reactiveren van verstuiving, een van de weinige mogelijkheden om een (half)open duinlandschap te herstellen en te behouden, met daarin een mozaïek van Grijze duinen (H2130), Duinheiden met Kraaihei (H2140), Duinheiden met Struikhei (H2150) en Kruipwilgstruwelen (H2170). Uit eerder OBN-onderzoek (Nijssen et al. 2014) is gebleken dat de maatregel vrijwel altijd helpt om een lagere, meer gevarieerde vegetatiestructuur te krijgen, met vaak iets meer open zand en een warmer microklimaat. Effecten van begrazing kunnen het beste onderzocht worden in een experimentele BACI-opzet (Before-After-Control-Impact). Op deze manier kan het effect van de maatregel los worden geanalyseerd van autonome ontwikkelingen in het duinlandschap of van random verschillen die tussen jaren optreden, vooral wanneer de metingen om de paar jaar herhaald worden.


Aard van het onderzoek: Een van de weinige locaties waar een correct BACI-experiment is opgezet om de effecten van extensieve begrazing in kustduinen te volgen, is de Vallei van het Veen op Vlieland. Het experiment is in 1993 opgezet en in 2000 en 2010 gedeeltelijk herhaald. In 2018 kunnen hier de effecten op bodem, vegetatie en fauna worden bepaald van 25 jaar extensieve runder- en schapenbegrazing in duinheide en kalkarme duingraslanden.

 

Rotatiebeheer op kwelders

 

Doel van dit onderzoek is om een eerste stap te zetten naar een beter inzicht in het effect van een meer dynamisch begrazingsbeheer. Als op kwelders een roterende begrazing een positief effect heeft op de vegetatie, bloemrijkdom, insecten en andere organismen, dan is dit een goede stimulans voor beheerders in andere landschappen om ook met een meer dynamische begrazing te gaan experimenteren. Dit heeft relevantie voor N2000, leefgebiedenbenadering en natuurherstel.

 

Probleemstelling: Begrazing wordt op veel plekken toegepast in het natuurbeheer. Hierbij is de nodige discussie over de positieve en negatieve effecten van begrazing. Mogelijk zou een van jaar op jaar sterk wisselende begrazing weleens een positief effect kunnen hebben op de bloem- en zaadproductie van planten en minder negatieve neveneffecten hebben dan een begrazing die een van jaar tot jaar constante graasdruk kent.
Een begrazing die over de jaren sterk fluctueert wordt echter nauwelijks toegepast. Dit onderzoek is direct van belang voor het beheer van kwelders. Indirect is het van belang voor het beheer van alle natuurgebieden die worden begraasd. Als een van jaar op jaar sterk wisselende dichtheid aan grazers dezelfde positieve effecten zou hebben als een van jaar op jaar stabiele graasdruk, maar de negatieve bijeffecten zijn veel kleiner, dan kan dit helpen om met begrazing een veel beter beheerresultaat te krijgen.


Aard van het onderzoek: Dit onderzoek is een vervolg op een lopend begrazingsonderzoek op de kwelders van Noord-Friesland Buitendijks. Van diverse groepen organismen wordt onderzocht welke eisen zij stellen aan de ruimtelijke configuratie van beheertypen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de bestaande variatie in beheer op Noord-Fryslân Bûtendyks, van intensief, kort begraasd tot onbegraasd op kleine en grotere schaal.

 

Herstel Grijze duinen door reactiveren kleinschalige dynamiek

Het doel van dit onderzoek was te achterhalen wat de belangrijkste factoren zijn die het ontstaan en de eolische levensduur van kleinschalige verstuivingen in kustduinen sturen. De vraag die moetst worden beantwoord is op welke manier (beste locaties, manier van uitvoeren en tijdstip of frequentie van ingrijpen) reactiveren van kleinschalige dynamiek optimaal kan bijdragen aan een duurzaam behoud van het habitattype Grijze duinen (H2130).

Probleemstelling: Aangenomen wordt dat milde dynamiek in de vorm van kleinschalige verstuiving sterk kan bijdragen aan de kwaliteit van duingraslanden. Door veranderingen in het gebruik en beheer van kustduinen is de verstuivingsdynamiek de afgelopen eeuw in veel duingebieden afgenomen. Dit heeft grote gevolgen voor de biodiversiteit en daarmee ook de kwaliteit van Grijze duinen. In de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) wordt groot belang gehecht aan de rol van eolische dynamiek binnen het kustduinlandschap. Binnen de PAS staan er omvangrijke ingrepen op stapel om eolische dynamiek op vooral kleine schaal binnen het duinlandschap terug te brengen met als doel het verbeteren van de randvoorwaarden voor Grijze duinen. Er is dus een enorme, urgente behoefte aan praktisch toepasbare kennis over dit onderwerp.

Aard van het onderzoek: Op een aantal locaties met langdurige en met zeer kortdurende kleinschalige verstuiving (evt. mislukte reactivering) verdeeld over het Renodunaal district en het Waddendistrict zijn een aantal zaken onderzocht, zoals de reikwijdte van kleinschalige verstuiving, de successiereeks van plantengemeenschappen na eolische stabilisatie en de invloed van kleinschalige verstuiving op de aanwezigheid en voedselkwaliteit van waardplanten.

Zie ook de brochure die is gemaakt met kort en bondig de resultaten van dit onderzoek.

 

Effecten van ingrepen op dynamiek in de Noordwestkern, Zuid-Kennemerland

Doel van het overkoepelende project was om via metingen aan wind, zand en zout de beoogde toename van de dynamiek in de Noordwestkern in Zuid-Kennemerland te monitoren en daarmee kennis te vergaren die beheerders helpt om dit soort ingrijpende maatregelen meer en duurzamer effect te doen sorteren.

Probleemstelling: In de Noordwestkern, Nationaal Park Zuid-Kennemerland zijn in 2012-2013 diverse ingrepen uitgevoerd om de zanddynamiek in het gebied te vergroten en op die manier betere randvoorwaarden te scheppen voor pioniervegetaties en H2130 Grijze duinen. In het gebied zijn in de zeereep vijf grote sleuven gegraven en in de achterliggende duinen een aantal paraboolduinen ontdaan van vegetatie. De hypothese is dat het aanbrengen van sleuven tot een toename van een aantal stressfactoren op de achterliggende duinen zal leiden, te weten zoutspray, overstuiving met zand en windstress. Door een toename van deze stressfactoren zou de successie in de achterliggende duinen afgeremd worden, waardoor de randvoorwaarden voor het vestigen van nieuwe of behoud van bestaande pioniervegetaties of soorten van de Grijze duinen zouden verbeteren.

Het onderzoek naar de hydrochemische effecten van het kerven en kaalscheren van de zeereepzone vormt een uitbreiding op en onderdeel van het overkoepelende geomorfologische project (Arens, Neijmeijer & van Tongeren 2016). Daarbij was het hard nodig om te corrigeren voor natuurlijke  achtergrondfluctuaties doordat jaren en seizoenen grote verschillen vertonen vooral qua windkracht  en windrichting. Vandaar de aandacht voor effecten van meteorologische condities. Van dit project wordt verslag gedaan in het rapport: ‘Effecten van meteorologische condities, het kerven en kaalscheren van de zeereepzone op de samenstelling van regenwater, bodemvocht en grondwater in de Kennemerduinen’ (Stuyfzand & Arens 2015)

 

Ontwikkeling van eilandstaarten. Geomorfologie, waterhuishouding en vegetatie

In dit onderzoek is gekeken naar de ontwikkeling van eilandstaarten in natuurlijke en door de mens beïnvloede omstandigheden. De focus ligt daarbij op de ontwikkeling van de geomorfologie, waterhuishouding en vegetatie. Dit gebeurt op mesoschaal, dat wil zeggen de schaal van de geomorfologie op de eilandstaarten, zoals drainagepatronen, washovers, kwelders en duinen, en de vegetatiepatronen die daarop voorkomen.

Probleemstelling: Het kust- en duinbeheer was voor 1990 vooral gericht op stabilisatie en veiligheid. De focus lag op het behoud van de kustzone en de waterkering, door het aanleggen van harde elementen en door het invangen van zand in de zeereep door middel van stuifschermen en beplanting. Na 1990 is de focus komen te liggen op het zogeheten dynamisch kustbeheer, waarbij dynamiek wordt toegestaan op plaatsen waar dat de veiligheid en andere functies niet schaadt. Op de Waddeneilanden heeft de aanleg van stuifdijken en de stabilisatie van natuurlijke duinen gezorgd voor ideale luwe omstandigheden voor kwelderontwikkeling. Dit had een sterke uitbreiding van het kwelderareaal tot gevolg. Het stilleggen van de dynamiek heeft echter ook geleid tot een versnelling van de veroudering van de vegetatie in de duinen en kwelders, met een vegetatie die veel minder afwisselend is dan van nature. Beheer op de eilandstaarten vindt plaats door verschillende organisaties. Zij hebben te maken met beheerdoelstellingen vanuit onder ander Natura 2000 (Vogel- en Habitatrichtlijn), Kaderrichtlijn Water, Trilaterale afspraken, PKB Waddenzee en allerlei lokale wensen. Deze betreffen van oudsher het behoud van areaal en biodiversiteit, maar dynamiek, natuurlijkheid en duurzaamheid zijn, met het oog op de toekomst, zeker zo belangrijk. Met dit als uitgangspunt lijkt het herstellen van dynamiek een ideale oplossing voor de genoemde veroudering en verstarring.

 

Verjonging van half-natuurlijke kwelders en schorren 

Het doel van dit onderzoek was om een aantal beheer- en inrichtingsmaatregelen in de vastelandskwelders te evalueren die ingezet zouden kunnen worden voor het oplossen van een aantal knelpunten. Het gaat om de volgende maatregelen: 1) maaiveldverlaging door afgraving, 2) uitpoldering 3) het beïnvloeden van de afwatering 4) alternatief beheer van de rijshoutdammen in de kwelderwerken.

Probleemstelling: Schorren (Zuid-Nederland) of kwelders (Noord-Nederland) liggen op de overgang tussen zee en land, zijn begroeid met grassen en kruiden en vormen de hoogste zone van het intergetijdengebied. Ze overstromen regelmatig met zout water. Schorren en kwelders zijn opgenomen in de EU Habitatrichtlijn uit 1992 en Nederland heeft een bijzondere verantwoordelijkheid voor handhaving van de kwantiteit en kwaliteit van de drie betreffende habitattypen H1310, H1320 en H1330. In zowel de Zuidwestelijke Delta als in de Waddenzee heeft de pionierzone op veel plekken te maken met erosie en/of gebrek aan mogelijkheden om zich uit te breiden en staan de hogere kwelderzones onder druk door toenemende dominantie van Zeekweek. Beide ontwikkelingen zijn ongunstig voor het behalen van Natura2000 kwaliteitsdoelen. De huidige vorm van beheer om de biodiversiteit te handhaven door middel van beweiding wordt niet overal als afdoende ervaren. Zo is het met beweiding bijvoorbeeld niet mogelijk sturing te geven aan processen in de pionierzone. Daarom wordt in dit rapport gezocht naar andere oplossingsrichtingen.

 

Ontwikkeling van zoet-zout gradiënten met en zonder dynamisch kustbeheer 

Doel van het onderzoek is om informatie aan te dragen over de bestaande populaties van de Groenknolorchis onder zowel natuurlijke situaties (met dynamisch kustbeheer) als situaties waarbij beheer (maaien) noodzakelijk is om de jonge vegetatiestadia waar deze orchideeën zich optimaal ontwikkelen, in stand te houden. Het onderzoek moest ertoe bijdragen dat de beheerders inzicht krijgen waar kansrijke situaties aanwezig zijn om washoversystemen te ontwikkelen op de Waddeneilanden en waar kansen liggen om met peilbeheer in de Zeeuwse zeearmen betere levensomstandigheden te scheppen voor soorten waarvoor een instandhoudingsverplichting geldt.

Probleemstelling: Dit onderzoek gaat over de ontwikkeling van zoet-zoutgradiënten in de overgangen tussen de zoete duinvoet en regelmatig met zeewater overstroomde delen van (zandige kwelders). Deze zoet-zoutgradiënten waren vroeger vrij algemeen; de meeste kalkrijke duinvalleien ontstonden nog op een natuurlijke manier doordat een strandvlakte door de vorming van een nieuw duin werd afgesnoerd en daarna steeds zoeter werd. Door de aanleg van onnatuurlijke stuifdijken in de vorige eeuw is deze natuurlijke vorming van duinvalleien sterk verminderd en daarmee ook het optreden van zoet-zoutgradiënten. De centrale probleemstelling van het hier gepresenteerde onderzoek is hoe de zoet- zoutgradiënten in stand kunnen blijven door natuurlijke processen, zonder vegetatiebeheer. Het traditionele beheer van dergelijke duinvalleien is veelal arbeidsintensief en dus duur. Jonge duinvalleien die ontstaan door natuurlijke processen zijn derhalve goedkoop in onderhoud. De Groenknolorchis (Liparis loeselii) geniet in Europa onder de Natura2000 wetgeving een speciale bescherming (Annex I). In het onderzoek krijgt de Groenknolorchis daarom speciale aandacht. Bij iedere discussie over een veranderend beheer of terugkeer naar een meer natuurlijke habitatontwikkeling is informatie over de essentiële factoren die de populatie in stand houden of verbeteren zeer gewenst.

 

Begrazingsbeheer in relatie tot herstel van faunagemeenschappen in droge duingraslanden

Het doel van dit onderzoek is om de effecten te bepalen van begrazing, zoals deze de afgelopen decennia in Nederland heeft plaatsgevonden in open droge kustduinen, voor zowel diergemeenschappen als hun leefomgeving en of in deze effecten algemene patronen te herkennen zijn. Juist deze algemene patronen leiden immers tot praktische adviezen voor het optimaliseren van begrazingsbeheer in kustduinen die te vertalen zijn naar meerdere terreinen.

Probleemstelling: Het wegvallen van begrazing van duingraslanden door de afname van de agrarische gebruiksactiviteiten en een daling van de Konijnenstand door ziektes heeft geleid tot vergrassing en verstruweling van grote oppervlaktes duingrasland in de grijze duinen (prioritair Habitattype 2130*) en duinheiden met kraaiheide en struikheide (prioritaire Habitattypen 2140* en 2150*). Dit proces is versneld door een verhoogde atmosferische depositie van stikstof, waardoor de successie sneller verloopt en grassen en struwelen bevoordeeld worden ten opzichte van kruidachtige planten en lage dwergstruiken. Een floristische en faunistische verarming van duingraslanden is het resultaat van de verruiging. Over de effecten van begrazing op de diergemeenschap van de duinen is momenteel onvoldoende bekend, terwijl in steeds meer duingebieden begrazing als beheermaatregel wordt ingezet. Het is dan ook niet bekend hoe het begrazingsbeheer geoptimaliseerd kan worden, zodanig dat de positieve effecten van het terugdringen van verruiging blijven bestaan en dat daarnaast tevens ruimte is voor diergemeenschappen om zich te kunnen herstellen.

Aard van het onderzoek: In deze studie is er noodgedwongen voor gekozen om op een groot aantal locaties wel en niet begraasde delen van een terrein te vergelijken (Control-Impact). De nulmeting ontbreekt echter en daarmee de kans om te corrigeren voor autonome, begrazingsonafhankelijke factoren. Om de grote mate van variatie binnen ‘begrazing’ binnen dit onderzoek te dekken, zowel met betrekking tot manier van uitvoering, terreintype waar het wordt uitgevoerd en de doelstellingen die bereikt willen worden, is eerst een grootschalig onderzoek gehouden om de variatie in begrazingstypen binnen de Nederlandse kustduinen in de vingers te krijgen. Op basis daarvan zijn er 24 duinterreinen geselecteerd waarbinnen het veldonderzoek heeft plaatsgevonden, gelegen van Zeeland tot en met de Waddeneilanden

 

Stikstofkringloop in kalkrijke en kalkarme duinbodems en de implicaties daarvan voor de effectiviteit van plaggen

Het onderzoek moest leiden tot meer inzicht in de respons van het bodemleven op N-depositie en opslag van N in de bodem over de gradiënt in kalkrijkdom en organische stof in grijze duinen. Dit leidt tot een betere ondersteuning bij het beheer en het minimaliseren van effecten van N-depositie

Probleemstelling: Dit onderzoek is uitgevoerd in het Natura 2000 habitatype H2130, de Grijze duinen. De Grijze duinen behoren tot de prioritaire habitattypen van het duin- en kustgebied. In veel duingebieden is de hoge N-depositie een probleem voor een gunstige staat van instandhouding. Ook de hoge N-depositie uit het verleden speelt mogelijk een rol. Onduidelijk is in welke mate deze atmosferische stikstof wordt vastgelegd in de bodem en daarmee heeft geleid tot onttrekking aan de N-kringloop, dan wel dat er sprake is van het steeds weer vrijkomen van deze stikstof. Dit onderzoek geeft een antwoord op de vraag in welke mate micro-organismen en mesofauna, en uiteindelijk de opslag van N in organische stof in de bodem, een rol speelt bij de gevoeligheid van duinen voor N-depositie. Dit is belangrijk voor de vraag of verwijdering van de organische stofrijke bovengrond de grijze duinen minder gevoelig zouden maken voor N-depositie, en daarmee een effectieve maatregel is.