Close Menu

N17.02 Droog hakhout

Herinvoeren hakhout eerder bedreiging dan kans
Functionerend eikenhakhout op de hogere zandgronden was op het einde van de omloop ondoordringbaar en donker en daardoor vrijwel zonder kruidlaag. Na de hak werd de bodem meestal omgewerkt. Door deze extreme condities was het bos zeer arm aan soorten. Alleen op lemige bodems konden plantensoorten met een langlevende zaadbank (zoals hertshooien, veldbiezen, zeggen) kortstondig profiteren. Bloemrijke stadia (met bosanemoon, sleutelbloem en dergelijke) zijn karakteristiek voor vormen van vochtig hakhout maar kwamen niet voor in eikenhakhout op de hogere zandgronden. Vrijwel alle biodiversiteit die momenteel wordt toegeschreven aan hakhoutbeheer op de hogere zandgronden, zoals mossen op oude stoven en oudbossoorten in de kruidlaag, hebben zich waarschijnlijk pas gevestigd lang nadat de hakhoutcultuur was beëindigd en er een door zelfdunning of beheeringrepen lichtrijk bosklimaat was ontstaan. Het herinvoeren van hakhoutcultuur op de hogere zandgronden vormt daarmee eerder een bedreiging dan een kans voor deze biodiversiteit.

Afzetten van opgaande eiken in voormalig hakhout
Het herinvoeren van hakhoutbeheer vindt meestal plaats door het afzetten van opgaande eiken in spaartelgenbossen of eikenstrubben of op oude houtwallen. De uitloopkansen van de stobben zijn echter zo gering dat afzetten een bedreiging vormt voor het oude eikenbos. Vanaf een diameter van 30 cm is de uitloopkans minder dan 50%. Stobben vanaf 30 cm hebben een kans minder dan 1/3 om een dominante telg te produceren. Meeldauw vormt een ernstig risico voor afgezette eiken doordat vooral de bladeren van jonge twijgen worden aangetast. Recent afgezette eiken zijn daardoor kwetsbaarder dan uitgegroeide stoven of opgaande eikenbomen. Meeldauw kan worden bestreden met fungiciden maar dit is onverenigbaar met de ecologische functies van het bos. Tenslotte zijn de telgen van recent afgezette eiken bijzonder gevoelig voor vraat door reeën en herten. Door uitrasteren kan dit risico worden weggenomen. Door bodemroering en een (door sterfte van eikenstobben) hoge lichtbeschikbaarheid kan Amerikaanse vogelkers sterk profiteren van het herinvoeren van hakhoutbeheer. Al deze risico's (meeldauw, vraat door wilde herbivoren, Amerikaanse vogelkers) waren niet aan de orde in het historische eikenhakhout.

Roofbouw, verzuring en stikstofdepositie
Historische hakhoutcultuur op zandgronden heeft geleid tot een aanzienlijke verschraling van de bodem. Door aanhoudende extra verzuring door atmosferische depositie is, in combinatie met hoge stikstofinput, de nutriëntenhuishouding verder verstoord, tenminste op leemarme bodems.
Deze situatie maakt het beheertype Droog hakhout, waarbij nutriënten met het afgevoerde hout (in feite vanwege de leeftijd uitsluitend tak- en tophout) uit het systeem verdwijnen, geen duurzame beheervorm op zandgronden. Continuering van hakhoutbeheer uit cultuurhistorische overwegingen vereist dan een vorm van bosbemesting.
Door periodieke lichtstelling en verhoogde mineralisatie na afzetten van het hakhout zijn stadia met ruigtekruiden karakteristiek voor hakhoutbossen, vooral in vochtig hakhout. Vanouds kan ook een bramenfase deel uitmaken van de hakhoutcyclus, vooral op lemige bodem (zoals op vuursteeneluvium in het Heuvelland, op löss in het Rijk van Nijmegen of op keileem in Drenthe). In hoeverre door stikstofdepositie deze ruigtestadia sterker en persistenter zijn geworden dan voorheen is onbekend.