Close Menu

N04.02 Zoete plas

Meestal is het uitvoeren van één maatregel niet effectief genoeg en dient een pakket van verschillende maatregelen ingezet te worden. De volgorde van maatregelen is daarbij medebepalend voor de effectiviteit van de maatregelen. Als bijvoorbeeld de productiviteit van het water een knelpunt vormt, dan moeten maatregelen allereerst gericht zijn op dit knelpunt.

In grote lijnen is de te volgen strategie daarbij:

  1. bronmaatregelen om de nutriëntenbelasting te verminderen;
  2. systeemmaatregelen om de draagkracht te verhogen;
  3. interne maatregelen om het watersysteem te helpen in de overgang van troebel naar helder. 

Drie strategieën voor herstelbeheer van zoete plassen (Bron: 'Van helder naar troebel … en weer terug.' STOWA, 2008-4).

Flexibel peilbeheer
In veel gebieden is nu sprake van een onnatuurlijk peilbeheer, waarbij het peil vast is of zelfs omgekeerd aan de natuurlijke situatie, met hoog water in de zomer en laag water in de winter. Dit is niet gunstig voor de groei van waterplanten en de ontwikkeling van natuurlijke oevers. Het leidt ook tot extra inlaat van water in de zomer, met als gevolg een hogere nutriëntenbelasting.

Met een natuurlijker peilbeheer worden deze negatieve effecten tegen gegaan. Een praktisch probleem is dat er bij hoge winterstanden wel voldoende capaciteit voor waterberging moet blijven. Daarnaast is het belangrijk om na te denken over een minimaal en maximaal waterpeil.

Flexibel peilbeheer werkt als bronmaatregel aan de verlaging van de nutriëntenbelasting (ESF 1), als systeemmaatregel aan het verbeteren van de lichtdoorlating (ESF 2) en ook als maatregel om habitats, zoals begroeide oeverzones, geschikter te maken (ESF 4).
OBN heeft geadviseerd over het invoeren van een meer flexibel peilbeheer in het Naardermeer

Weren van gebiedsvreemd of vervuild water
Weren of verbeteren van gebiedsvreemd of vervuild water heeft een positieve invloed op de nutriëntenbelasting van een zoete plas (ESF 1). Water van buiten zoete plassen komt vaak uit landbouwgebieden en bevat naast nutriënten soms ook slib. Gebiedsvreemd water kan bovendien vaak een andere samenstelling hebben dan gebiedseigen water. Hogere concentraties sulfaat en bicarbonaat kunnen de afbraak van organisch materiaal in het water versterken en daarmee de nutriëntenbelasting verhogen.

Gebiedsvreemd water is niet per definitie slecht, het gaat om de kwaliteit van dit water in vergelijking met gebiedseigen water. Dit pleit voor een goede gebiedsanalyse voordat hydrologische maatregelen genomen worden. Is de kwaliteit van het water uit de omliggende gebieden onvoldoende, dan is het zaak zo min mogelijk gebiedsvreemd water in te laten door onder meer zoveel mogelijk gebiedseigen water vast te houden. Dat gebeurt bijvoorbeeld in de laagveengebieden De Wieden en De Weerribben. Waar de kwaliteit van het water in de omgeving slecht is, kan het gebiedsvreemd water mogelijk worden afgekoppeld en omgeleid. Het is echter belangrijk om te realiseren dat de slechte waterkwaliteit ook intern veroorzaakt kan worden, door af- en uitspoeling van nutriënten en sulfaat vanuit omliggend land.

Fosfaat verwijderen uit inlaatwater
Lukt het niet om de aanvoer van gebiedsvreemd water te beperken, dan kan het effectief zijn om fosfaat uit het inlaatwater te verwijderen. Dit gebeurt reeds bij diverse meren in Nederland, zoals de Nieuwkoopse Plassen en het Naardermeer. Het verwijderen van het fosfaat uit het inlaatwater heeft een positieve invloed op de nutriëntenbelasting (ESF 1).

Kwelstromen herstellen
Hoewel het zaak is om allereerst de aanvoer van fosfor te verminderen, kan herstel van kwelstromen ook bijdragen aan het herstel van waterplantenrijke wateren (ESF 4). Kwelwater bevat vaak ijzer wat zorgt voor binding van fosfaat, waardoor eutrofiëring wordt tegengegaan (ESF 1). Een lager waterpeil in de zomer kan bijdragen aan het vergroten van de kwelstroom naar het water, doordat er minder tegendruk is. Let op dat in sommige gebieden kwelwater juist veel fosfor bevat. Hier moet kwel zoveel als mogelijk vermeden worden, en moet het waterpeil in de zomer dus juist niet uitzakken.

Systeemherstel
Er zijn veel beheermaatregelen die kunnen bijdragen aan het verbeteren van verschillende ecologische sleutelfactoren [link: Bedreigingen en kansen], en daarmee aan het systeemherstel van zoete plassen:

  • Herstel van kwelstromen kan bijdragen aan het herstel van waterplantenrijke wateren (ESF 4). Kwelwater bevat vaak ijzer wat zorgt voor binding van fosfaat, waardoor eutrofiëring wordt tegengegaan (ESF 1).
  • Het baggeren van de sliblaag kan noodzakelijk zijn om de nalevering van fosfaat vanuit de bodem en de opwerveling van deeltjes te verminderen (ESF 2, 3).
  • Interne maatregelen grijpen in op het voedselweb en kunnen worden toegepast als extra duw in de rug voor een systeem om te herstellen:
    • Tijdelijke droogval brengt de waterbodem in contact met zuurstof en vergroot daarmee het fosfaatbindend vermogen van de bodem. Ook wordt de kieming en ontwikkeling van waterplanten gestimuleerd (ESF 2, 3, 4).
    • Actief visstandbeheer grijpt in op het voedselweb en bevordert de ontwikkelingskansen voor ondergedoken waterplaneten (ESF 2, 4).

Een moeraszone kan positief bijdragen aan de waterkwaliteit, onder meer door afvang van nutriënten en als kraamkamer voor diverse fauna (ESF 1, 4). Voorwaarde is wel dat het moeras ecologische gezien goed functioneert (hiervoor is een natuurlijk peilbeheer nodig!) en dat het moeras functioneel in verbinding staat met de plas (bijvoorbeeld door geultjes te graven).